Zon van gerechtigheid (Maleachi 3,20)
Maar voor jullie die ontzag voor mijn naam hebben zal de zon stralend opgaan, de zon die gerechtigheid brengt en genezing in haar vleugels draagt. Huppelend als kalveren die op stal hebben gestaan zullen jullie naar buiten komen. (Maleachi 3,20 – luisterlied: Bron van licht en leven)
Hoe komt iemand als Vincent van Gogh ertoe zo te toveren op het doek met taferelen in de mooiste heldere sprekende kleuren, badend in het meest prachtige warme, gele zonlicht? Van Gogh maakte niet een of enkele van zulke werken maar produceerde zo’n 2000 kunstwerken in de tien jaar dat hij actief was als kunstenaar. Je denkt dan al snel: die van Gogh moet zelf vast gezegend zijn geweest met een zonnige opgewekte natuur. Typisch het werk van een zondagskind.
Maar wie wel eens door het Kröller-Möller in Otterlo heeft gedwaald kan tussen deze explosies van kleuren ineens oog in oog staan met een schilderij als de aardappeleters.Een sombere, donkere wereld in grijs en zwart waarin iedere kleur en zonnestraal ontbreekt. Kennelijk weet van Gogh ook van duisternis. Wat voor iemand was van Gogh? Achter zijn werk gaat een boeiend en ingrijpend levensverhaal schuil dat zeer goed is gedocumenteerd in bijna 900 brieven die van zijn hand die bewaard zijn gebleven.
Wij kennen hem vandaag de dag alleen als een beroemd kunstenaar. Kenners beschouwen hem als de grootste schilder van de 19e eeuw. Het van Gogh-museum in Amsterdam trok vorig jaar ruim 2 miljoen bezoekers van over de hele wereld. Maar wie denkt dat van Gogh leefde als een ster vergist zich. Ik zei het al: schilderen deed hij eigenlijk alleen de laatste tien jaar van zijn leven: van zijn 27e tot zijn 37e. Daarvoor wilde hij als zoon van een predikant zelf ook dominee worden. Hij studeerde korte tijd theologie, brak de studie al weer snel af en ging na een korte evangelistentraining op zijn 25e aan de slag als evangelist onder mijnwerkers in het zuiden van België. Hij leefde er in diepe armoede en was vaak ernstig depressief. Hij wilde zich echt vereenzelvigen met deze mijnwerkers, verbleef zelf ook tot wel 700 meter diepte in mijnschachten. Men vond hem uiteindelijk niet geschikt en onthief hem van deze taak. Van Gogh is ontgoocheld, ontmoedigd. Zijn leven bevindt zich op een dood spoor. Hij lijkt zijn levensbestemming mis te lopen.
Hij breekt met de wereld van de kerk en kerkelijke instituten. Maar niet met de Bijbel, het geloof, Christus. Hoewel gezegd moet worden dat het geloof van Gogh bepaald niet komt aanwaaien. Hij worstelt zijn leven lang met periodes van diepe neerslachtigheid en somberheid,lijdt als dertiger aan zenuwziekten waardoor hij meerdere malen verblijft in een gesticht. Vooral in zijn vroege werken die hij maakt in het Brabantse Nuenen is dat sombere, bedrukte goed terug te zien als hij probeert het leven van de allerarmsten in beeld te brengen.
Maar in de tien jaar dat van Gogh schildert zoekt hij steeds meer de zonnige kant op. Letterlijk doet hij dat door naar Midden en Zuid-Frankrijk te trekken. Verlangend naar warmer, zachter licht en heldere kleuren.Hij schrijft aan zijn broer Theo: “Hoe lelijker, ouder, boosaardiger, zieker en armer ik word, hoe meer ik mij wil wreken door briljante, goed geordende, schitterende kleuren”. Van Gogh schildert dus tussen tegen de klippen op. Tegen zijn innerlijke struggles en depressies in.
Een belangrijk element in veel van zijn werken is de zon. De zon die een vlammend licht werpt op korenvelden. Of de zon die als een vurige bol oprijst achter de donkere figuur van de zaaier. De kerktorentjes aan de horizon in zijn vroegste werken worden steeds vaker vervangen door de zon. Bij Van Gogh lijkt de zon vaak een symbool voor God. Gebaseerd op het vers uit psalm 84 ‘Want God de Heer is een zon en schild’.Van Gogh schilderde eindeloos veel zonnebloemen die zich iedere dag opnieuw keren naar de zon en het licht.En dat is wat deze aangevochten complexe man,die zichzelf vaak in de weg zat, zelf ook nodig had om staande te blijven, op te staan.
Als Van Gogh naar aanleiding van een ets van Rembrandt een schilderij maakt van de opwekking van Lazarus, staat op de plek waar Rembrandt Christus plaatst bij van Gogh de zon. Van Gogh met zijn grote bijbelkennis heeft daarbij ongetwijfeld Maleachi 3, 20 in gedachten heeft. Maar voor jullie die ontzag voor mijn naam hebben zal de zon stralend opgaan, de zon die gerechtigheid brengt en genezing in haar vleugels draagt. Huppelend als kalveren die op stal hebben gestaan zullen jullie naar buiten komen.
De opwekking van Lazarus maakt van Gogh in zijn laatste levensjaar.Lazarus vertoont in dit schilderij veel gelijkenis met Van Gogh zelf: zijn rossige baard en haar. De zon en in het heldere geel van de stralen verwijzen naar Christus. Het is Van Gogh’s manier om iets van het licht van christelijke hoop over dit schilderij te laten vallen. Uit een brief uit datzelfde levensjaar weten we hoe Van Gogh zich voelt.Hij verblijft dan in een gesticht voor geesteszieken waar hij zich vrijwillig in heeft laten opnemen. Op 4 mei schrijft hij aan zijn broer Theo: De omgeving hier begint onnoemelijk op me te drukken. Mijn hemel, ik heb meer dan een jaar geduld gehad, ik moet hier weg, ik ga hier dood van verveling en verdriet.Het lijkt erop dat hij zichzelf gezien heeft in Lazarus:nNa zijn persoonlijke ervaring met een geestesziekte die hij als dood heeft ervaren, laat dit schilderij zien dat Van Gogh ook zelf weer tot leven lijkt te komen.
De overheersende kleur van het hele werk is het geel van de zon. Links begint Lazarus overeind te komen. Het lijkt of er achter zijn hoofd en rug een lichtbron is. Door het gebeuren precies zo te schilderen wordt je als kijker bewust bij deze opwekking betrokken. Je staat er letterlijk met je neus bovenop. Lazarus lijkt wakker te worden gemaakt door de opkomende zon. Hij wordt als het ware door het licht achter zijn rug omhoog geduwd. En de zon die hem wakker maakt schijnt ons als kijkers recht in het gezicht. En stelt aan mij de vraag: in hoeverre is de Christus als zon voor mij opgegaan? Ben ik zelf al wakker gemaakt door Christus de morgenzon?
Het is een machtig beeld bij Maleachi. Christus als een zon die opgaat. Iedere dag begint met de onweerstaanbare zonsopgang die door niets en niemand kan worden tegengehouden.Majestueus het donker van de nacht verdrijft.De nachtdieren verjaagt, de vogels doet ontwaken en alles en iedereen tot leven wekt. Maleachi ziet mensen voor zich die vanuit het duister het zonlicht in huppelen dartelend als kalveren die op stal hebben gestaan. Huppelend, springend in het licht van een stralende zon.De zon die gerechtigheid brengt en in haar vleugels genezing draagt. In het oude Oosten beeldde men de zon vaak af met vleugels. Ook in het denken en spreken over God komen we deze vleugels tegen. En onder mijn vleugels zal Ik u hoeden, dat is een heel diep bijbels beeld van God, van Gods moederlijke zorg.
Gerechtigheid en genezing, dat is wat deze zon uitwerkt. Ik moet denken aan de verlamde man die door vier vrienden door het dak wordt neergelaten.Ook zo’n man als Lazarus, iemand als van Gogh.In zichzelf zo krachteloos, zo levenloos. En Jezus gaat over zijn leven op als een zon.Eerst zet hij in het leven van deze man recht wat scheef zit en krom is. Hij spreekt vergeving uit zodat de man weer recht voor God kan staan. En dan geneest hij hem van zijn verlamming. En je ziet als het ware de man naar huis huppelen.Springend, dartelend zoals kalveren in het morgenlicht
Christus als een zon. Een imposant en majestueus beeld. Dat zich iedere morgen opnieuw aan ons voltrekt. Maken we in onze geloofsvoorstellingen van Jezus niet te vaak een mannetje. En wordt hij dan niet gemakkelijk een van de mannetjes,een van de stemmen, een van oplossingen tot wie we ons kunnen wenden in ons bestaan? De kwetsbare en fragiele Van Gogh had in zijn diepste nood Christus ervaren als een machtige zon, die zijn hele bestaan kon doortrekken met licht en warmte en leven.Hem weer op zijn voeten kon zetten.Wat scheef en krom was gegroeid weer recht kon zetten.Zijn innerlijke verwondingen kon genezen en helen. In één van zijn vroegere brieven schrijft van Gogh: ‘Ik voel een kracht in mij, die ik ontwikkelen moet, een vuur dat ik niet mag uitdoven, maar moet aanwakkeren, ofschoon ik niet weet tot welke uitkomst het mij leiden zal.’