Wij zijn vreemdelingen (1 Petrus 1,1-2)


(1 Petrus 1, 1-2)

Voelt u zich weleens een vreemdeling? Bekruipt u weleens het gevoel dat je ergens helemaal niet thuis bent? Dat je je buiten een groep voelt staan? Er geen deel van bent, er niet bij hoort? Dat u zich, wat in het Duits zo mooi heet: unheimisch voelt? Er zit het woord ‘heim’ in: dat we kennen van heimwee. Niet thuis zijn dus.

Wie weleens voor langere tijd in den vreemde heeft gewoond zal het gevoel wellicht herkennen. Een vreemde onbegrijpelijke taal, andere omgangsvormen en manieren van leven die je dan zo kunnen doen verlangen naar het vertrouwde van thuis. In de jaren dat wij als gezin in het buitenland woonden werden we ons soms ineens bewust van onze vervreemding als er ineens iets ons leven binnenkwam dat vertrouwd was, iets van thuis. Een pakketje via de post met drop en stroopwafels. Een skype-gesprek met familie of vrienden in Nederland. Een ontmoeting met landgenoten waarbij je ineens even weer heerlijk je eigen taal kunt spreken. In een keer voel je wat je al die tijd hebt gemist en hoezeer je vreemdeling bent in een vreemd land.
Om je vreemdeling te voelen hoef je overigens niet naar het buitenland te gaan. Je kunt die ervaring ook opdoen als je begint aan een nieuwe baan of studie of op een andere manier ineens in een groep zit die je echt op alle manieren vreemd is. Het kan ook dat je ineens op een begrafenis of andere familiebijeenkomst even weer terug bent op de plek waar je je vroeger zo thuis hebt gevoeld. En je nu merkt dat je ervan bent vervreemd, weg gegroeid. Het past niet meer bij je, je kunt het niet meer meemaken. Je bent er niet meer thuis, het voelt vreemd aan.

In het eerste deel van deze 1e Petrusbrief staat Petrus stil bij wie wij als christenen zijn in deze wereld. En het eerste woord wat hij dan gebruikt is ‘vreemdelingen’. Petrus gebruikt die uitdrukking ‘vreemdelingen’ drie keer. Meteen al bij het begin begroet hij hen in vers 1als: de uitverkorenen die als vreemdelingen verblijven in verschillende streken en plaatsen. In vers 17 lezen we: wandel met ontzag de tijd van jullie vreemdelingschap. En in 2,11: ik vermaan jullie als bijwoners en vreemdelingen.

Het is een uitdrukking die we in de Bijbel vaker tegenkomen. Bijvoorbeeld bij de aartsvaders Abram, Izak en Jakob die als vreemdelingen en bijwoners in Kanaän wonen. Het doet ook denken aan vreemdelingen die met Israël mee wegtrekken uit Egypte en later ook in Kanaän onder het volk blijven wonen. Zij moeten dan goed behandeld worden en mogen de feesten meevieren maar men blijft hen zien als vreemdelingen. Je afkomst maak je nooit ongedaan. Je verleden kun je niet overdoen.

Ze blijven daardoor wel op een bepaalde manier kwetsbaar. Als vreemdeling kun je best succesvol zijn. Jozef, Daniël en Esther bekleden invloedrijke posities. Maar die kunnen hen ook maar zo weer worden afgenomen door grillige machtshebbers. Dat speelt volop voor de christenen aan wie Petrus denkt. Er zijn dan nog geen georganiseerde christenvervolgingen maar christenen worden wel volop bespot, bedreigd en buitengesloten. Er is een onderstroom van vijandigheid en irritatie ten opzichte van mensen die Jezus willen volgen.

Als Petrus deze term vreemdelingen gebruikt dan typeert hij dat levensgevoel. Dat je je anders voelt en er nooit helemaal bij hoort omdat je geloof nooit een privézaak is. Omdat je geloof gevolgen heeft en zichtbaar wordt in wie je bent, hoe je leeft en welke keuzes je maakt. Je hoort er nooit zomaar en helemaal bij. Je past niet naadloos in het plaatje. Kunt niet met alle winden meewaaien. En dat heeft iets ongemakkelijks.

Het is dan begrijpelijk dat je manieren bedenkt om iets aan dat ongemak te doen. En dat hebben christenen in de loop van de geschiedenis op verschillende manieren ook wel gedaan. Je kunt proberen om de vervreemding op te heffen door je uiterste best te doen om anderen mee te nemen in jouw manier van geloven en leven. Zodat uiteindelijk alles en iedereen christelijk is. Dat kun je proberen te bereiken door in te zetten op evangelisatiecampagnes. Of door zoveel mogelijk macht en invloed te verwerven en op die manier de christelijke normen en waarden aan anderen op te leggen en voor te schrijven. En zo zijn er ook wel hele tijdvakken geweest waarin het christendom de wind mee kreeg. En hele volksstammen en culturen werden gekerstend. Op die manier zijn velen met God en geloof in aanraking gekomen. Al werd daarbij soms wel veel dwang uitgeoefend en het nodige geweld gebruikt, verbaal of non-verbaal. En manipulatie altijd op de loer lag.

Een andere manier om het ongemak van vreemdeling zijn op te heffen is te kiezen voor radicale afzondering. Je probeert je dan zoveel mogelijk terug te trekken uit de samenleving waar je toch nooit in zult passen en bij zult horen. En eigenlijk ook niet bij wilt horen. En je sticht een soort van tegencultuur, een eigen minisamenleving, een zuil. Een gemeenschap van gelijkgezinden, van ons soort mensen. Je spant je ervoor in om die eigen bubbel zo zuiver mogelijk te houden. En zoveel mogelijk invloeden van buitenaf te weren.

In Bijbelse tijden waren de Rechabieten zo’n groepering. Zij wilden ten koste van alles hun eigen identiteit bewaren en waren bereid daarin heel ver te gaan. Rechabieten kochten geen huizen en hadden geen grond. Hun enige bezittingen waren de simpele tenten waarin zij woonden en hun vee waar zij mee rond trokken en van leefden. Zij leefden heel sober en weigerden bv. ook maar een druppel wijn te drinken. Deze levenshouding kom je vandaag ook nog wel tegen bij de bekende Amish in Amerika bijvoorbeeld en in Nederland bij streng-reformatorische mensen. Het is het pelgrimsdenken waar mijn ouders ook mee leefden. Ik hoor het mijn vader nog zeggen: laten we onze tentpinnen hier maar niet te vast inslaan jongen, we zijn en blijven immers reizigers op weg en reis naar een allesbeslissende en nimmer eindigende eeuwigheid. Hoofd omhoog en het hart naar boven, hierbeneden is het niet…

Naast overwinnen of afzonderen kun je ook kiezen voor aanpassing. Je heft dan het ongemak van vreemdelingschap op Door de scherpe en ongemakkelijke kantjes van christen zijn er bij jezelf af te halen en water bij de wijn te doen. Je wilt vooral niet te moeilijk doen en geen gedoe hebben. En bent al snel geneigd om met de stroom mee te bewegen. Je te voegen naar wat je de meeste anderen om je heen hoort zeggen en ziet doen. Eigenlijk weet je wel dat het anders zou moeten, maar ja, je wilt niet rot doen en het feestje niet verpesten. Het is de houding van de kameleon, die altijd aan het pleasen is en schippert maar daarin vroeg of laat zichzelf kwijtraakt en een nietszeggend iemand wordt zonder eigen overtuigingen en zonder ziel.

Overwinnen, afzonderen, aanpassen. Het zijn stuk voor stuk manieren om iets van het ongemak van anders zijn op te heffen. Dat is kennelijk een door en door menselijke reflex. Om het ongemak op te heffen, lijden uit de weg te gaan, pijn te vermijden. Victor Frankl is een Joodse psychiater. Hij overleeft de concentratiekampen en schrijft later veel over hoe mensen omgaan met lijden. Hij heeft in de kampen van dichtbij gezien en meegemaakt hoe juist daar, in barre omstandigheden de ziel van mensen wordt opengescheurd. En ineens zichtbaar wordt en openvalt wat en wie mensen diep vanbinnen zijn. Maskers vallen af en de schone schijn wordt opgeheven.

Sommige van de kampbewoners worden bruten. Het zijn vaak heel nette en aardige mensen. Maar daarin dat kamp worden ze nietsontziend en zijn ze bereid alles te doen, zelfs het meest afschuwelijke, om zelf te kunnen overleven. Naast deze vechters zijn er ook de vluchters. Zij geven al snel op, berusten in de situatie en verliezen alle hoop. Zij stoppen met zichzelf te verzorgen. Het licht in hun ogen dooft. Zij zijn de eersten die sterven in gelatenheid. De psychiater ziet om zich heen behalve vechters en vluchters ook een groep mensen die weet te overleven door vast te houden aan een idee. Als ze maar overleven, zo houden zij zich voor, dan zullen ze hun vrouw weer terugzien en hun gezin. Dan zullen ze hun oude status en positie weer terugvinden. Dat idee over de toekomst blijkt een sterke drive te zijn.

Er is daar in de kampen ook nog een vierde groep. Naast vechters, vluchters en zij die zich vastklampen aan een idee valt het Frankl op dat sommigen om hem heen hun innerlijke onafhankelijkheid weten te bewaren. Het zijn er niet veel, ziet hij, maar ze zijn er. Mensen die in die hel eerlijk blijven en rechtvaardig. Ze hebben een innerlijke onafhankelijkheid die niet kan worden stuk gemaakt door de chaos. Over die kleine vierde categorie zegt Frankl: Dat zijn geoefende mensen, geworteld in een manier van denken, in een manier van doen, in een levensstijl. En die verworteling houdt hen staande, midden in de chaos en onder de grote druk van het kamp. Zij weten hun ziel te bewaren, ongeacht de omstandigheden.

Hoe leef je als vreemdeling in deze wereld? Hoe bewaar je je ziel, ook in moeilijke omstandigheden? Je hoeft geen bruut te worden om te overleven. Je hoeft ook niet de moed te verliezen. En je hoeft je ook niet krampachtig vast te klampen aan een idee. Petrus geeft iets aan van een andere weg al meteen in die eerste verzen van deze brief. Er is een zekerheid in God die jou en mij kan doen standhouden. Dat is wat doorklinkt in die allereerste verzen van deze brief. We worden aangesproken als uitverkoren vreemdelingen. Door God de Vader voorbestemd om, geheiligd door de Geest, gehoorzaam te zijn aan Jezus Christus en met zijn bloed besprenkeld te worden.

Het fundament onder ons wankele bestaan ligt buiten onszelf in de keuze die God gemaakt heeft, om niet tegen ons te zijn, maar voor ons. Een keuze die hij in Christus Jezus met bloed heeft bezegeld en die hij door zijn Geest als een stempel op ons hart zet. Ik hoef mijn identiteit niet te vormen door me ergens tegen af te zetten. Ik hoef mijn identiteit ook niet te vestigen door over anderen heen te walsen. Mijn identiteit ontleen ik evenmin aan de goedkeuring van anderen. Mijn identiteit vind ik in de drie-enige God. In de Vader die mij riep. In Christus die voor mij stierf en die ik volg. In de Geest die mij bewoont en vernieuwt.

Zulke geoefende, gewortelde mensen kwam Victor Frankl tegen in het concentratiekamp. Zulke mensen zijn er in alle tijden geweest. Er is een brief bewaard gebleven uit de 2e eeuw waarin wordt beschreven hoe men in die tijd het leven van christenen zag. Moet u een passage uit deze brief eens horen:

“De christenen onderscheiden zich niet van andere mensen door taal, vaderland of kledij. Zij wonen immers nergens in eigen steden, gebruiken geen afwijkend dialect en leven geen uitzonderlijk leven. (..) Zij wonen in steden van Grieken en barbaren, zoals aan ieder het lot beschoren was en zij leven volgens de zeden van het land, wat betreft kledij, voeding en andere levensomstandigheden, en geven zo blijk van een verwonderlijk en naar aller mening paradoxaal burgerschap. Zij wonen in hun eigen vaderland, maar als vreemdeling; zij kwijten zich van hun burgerplichten en verdragen als vreemdeling alles. Ieder vreemd land is hun vaderland en ieder vaderland is een vreemd land. Zij trouwen als ieder ander maar leggen hun kinderen niet te vondeling. Zij delen hun tafel maar niet hun bed. Zij leven in het vlees maar niet naar het vlees. Zij wonen op aarde maar zijn thuis in de hemel. Zij gehoorzamen de heersende wetten maar overtreffen ze in hun eigen leven. Zij hebben iedereen lief en worden door iedereen vervolgd. Zij worden miskend en veroordeeld; ze worden gedood en ten leven gewekt. Zij zijn arm als bedelaars maar maken velen rijk. Zij hebben aan alles gebrek maar leven in overvloed. (..) Ze zijn in de wereld maar niet van de wereld.”

Neem de volgende vraag eens mee naar huis. Herken ik dat bij mezelf: vreemdeling zijn in deze wereld? Waar in mijn leven kom ik dat ongemak, die pijn tegen, dat anders zijn tegen? En hoe ga ik daar dan mee om. Zet ik druk op anderen op dezelfde keuzes te maken? Trek ik me terug en zoek ik gelijkgestemden op? Ben ik geneigd me aan jan en alleman aan te passen? Of kan ik het vreemdeling zijn verdragen omdat ik zelf echt voldoende ben geworteld. En weet ik dat mijn identiteit ligt in wie ik mag zijn voor God in Christus Jezus. En dat voor mij bepalend is hoe hij naar mij kijkt.

Leessuggestie: Stefan Paas, Vreemdelingen en priesters, 2015


Presentatie: