Tweestrijd
(Genesis 32 en 33; Markus 14, 32-42; Romeinen 7,21-25 – luisterliedje: Matthijn Buwalda & Stephanie Struijk, Littekens, afbeelding: Jacob wrestling with the angel, Leon Bonnat, 1876)
‘Zwei Seelen wohnen, ach, in meiner Brust.’Een beroemde zin uit Goethe’s tragedie Faust. ‘Twee zielen wonen, ach, diep in mijn borst.’Faust bevindt zich in een tweestrijd. Hij zegt over deze twee zielen in hem: ‘De ene wil zich van de andere scheiden. De ene klampt in felle liefdeslust zich aan de wereld vast met grijpende organen. De andere rijst met macht op uit het stof naar sferen van een hogere, reinere wereld.’
Tweestrijd is ook in de Bijbel een terugkerend thema. Ik proef het bij Paulus in Romeinen 7,18-19: ‘Ik wíl het goede wel, maar het goede doen kan ik niet. Want ik doe niet wat ik wil, het goede, maar juist wat ik niet wil, het kwade, dat doe ik.’ Ik denk aan Jezus’ tweestrijd in Getsemané: ‘Neem deze beker van Mij weg. Maar laat niet gebeuren wat Ik wil, maar wat U wilt.’ (Markus 14,36) Tegen zijn slapende leerlingen zegt hij daar en toen: ‘De geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’
Ook in het eerste deel van de Bijbel kom ik tweestrijd tegen. Het oorspronkelijke Hebreeuws van de Thora kent zelfs een apart leesteken waarmee tweestrijd wordt uitgedrukt. Het is de Sjalsjelet, die eruit ziet als een kleine bliksemschicht, soort zigzagbeweging. Het geeft aan dat het personage besluiteloos is en onzeker en worstelt met een innerlijk conflict. Deze sjalsjelet zien we in de Hebreeuwse Bijbel vier keer opduiken. Bij Jozef in Genesis 39,8 als hij weigert om met de vrouw van Potifar het bed te delen. Bij Lot die in Genesis 19,16 aarzelt als hij alles moet achterlaten om Sodom te ontvluchten. Bij Abrahams knecht Eliëzer die bij de put voor Isaak een vrouw zoekt. Hij verkeert in Genesis 24,12 in tweestrijd omdat hij mogelijk zelf in beeld zou komen als erfgenaam, als hij zonder huwelijkskandidaat terugkeert. En in Leviticus 8,23 krijgt Mozes een sjalsjelet wanneer hij Aäron inwijdt als hogepriester en door die taakverdeling zelf niet meer deze intimiteit met God in de tempel zal ervaren. Telkens staat er iets op het spel. Een tweestrijd tussen hebben of loslaten, claimen of dienen, houden of gunnen.
Zelf denk ik bij tweestrijd aan de Bijbelse figuur Jakob. Strijd typeert zijn hele leven. Al voor zijn geboorte vecht hij met zijn broer Esau. Hij strijdt met Esau om het eerstgeboorterecht en de zegen. Hij strijdt met Laban om diens dochters Lea en Rachel en om een eigen deel van de veestapel. En de meest bepalende ervaring van zijn leven is een worsteling in de nacht met God. Zijn beide namen roepen de sfeer van strijd op: Jakob: hij die de hiel vastpakt. Israël: hij die strijdt met God en mensen en wint.
Onder en achter Jakobs uiterlijke strijd met anderen ligt een innerlijke tweestrijd. Een strijd die hij vooral voert met zichzelf. Een strijd om de waarheid. Twee zielen wonen, ach, in zijn borst. Jakob verlangt er zijn hele leven naar Esau te zijn. Rabijnen lezen in de naam Esau zoiets als: volledig ontwikkeld. Esau is alles wat Jakob niet is. Hij is een sterk man, vol energie. Een bekwame jager, een man van het veld. Een homo naturalis, man van de natuur. Iemand die zijn mannetje staat. Staande blijft in de struggle for life.
Jakob is geroepen tot een heel ander soort leven. Hij is niet bedoeld een man te zijn van de natuur maar een mens van wie de oren en vooral het hart zijn afgestemd op een stem voorbij de natuur. Op de oproep van de Schepper om te leven uit een verbond met Hem. Te bouwen aan een samenleving gebaseerd op rechtvaardigheid en mededogen, op recht en liefde.
Deze strijd tussen de twee zielen die wonen in Jakobs borst komt tot een ontknoping bij Pniël. Daar strijdt Jakob met de existentiële waarheid over wie hij ten diepste is en zou moeten zijn. De man die er altijd maar naar blijft verlangen om Esau te zijn. Of de man die zich geroepen weet mens van God te zijn en de weg van het verbond te gaan. Bij Pniël krijgt Jakob een heel eigen zegen. Niet die van rijk zijn of sterk of veilig. Niet een leven zonder conflicten. Ook Jakobs nieuwe naam, Israël, wijst immers op strijd. Maar in plaats van een strijd om Esau te zijn mag Jakob er nu voor strijden zichzelf te zijn. In plaats van zich vast te klampen aan Esau’s hiel, mag hij zich vasthouden aan God.
Overigens, er zit in die naam Israël iets dubbels. De Bijbelschrijver mag dan wel vertellen dat de naam betekent dat Jakob strijdt met God en mensen. Maar taalkundig betekent Israël: Gód strijdt. God strijdt voor en met Jakob. Dat is het diepste geheim van de zegen die Jakob ontvangt. Dat dubbele zat wellicht ook al in in zijn eerste naam Jakob. Die vertalen we doorgaans als hielenlichter, bedrieger en dat is ook wat Bijbelschrijvers doen. Maar die naam kwam in oude semitische talen vaker voor in verschillende varianten op Jakob of Jakob-El, steevast afgeleid van het werkwoord beschermen. Dat zou betekenen dat ook in deze naam al de betekenis schuilgaat van ‘moge God hem beschermen’ of ‘God heeft hem beschermd’.
De kern van het gevecht bij Pniël is dat Jakob Esau leert loslaten. Zodat hij innerlijk echt vrij is voor God. De volgende dag geeft hij Esau letterlijk zijn zegen terug en gaat hij nu heel bewust echt zijn eigen pad. En als alles achter de rug is en Jakob Sichem bereikt, noteert de Bijbelschrijver in Genesis 33,18: ‘en Jakob kwam als een heel mens aan.’(vertaling Jonathan Sacks)
Een heel mens. Dat is nogal wat voor een man die heel zijn leven in tweestrijd is. Een heel mens. Dat klinkt als iemand die zichzelf is tegengekomen. Zichzelf in de ogen heeft leren kijken. Niet langer wegkijkt van wat hem niet bevalt. Zijn schaduwzijde niet verdringt en wegdrukt in zijn onderbewuste waar het dan rondspookt en ongecontroleerd en op de gekste momenten naar boven en naar buiten kan komen. Een mens die niet langer leeft in een gefantaseerde werkelijkheid. Zich niet blind staart op zijn ideaalbeelden en hoe het zou moeten zijn. Maar zich kan verhouden tot de complexe, weerbarstige werkelijkheid, met zichzelf kan leven en in het reine is gekomen.
Hoe word je dat eigenlijk, een heel mens? Van een oudere, wijze mentor leerde ik dat heel worden niet iets groots en eenmaligs is dat je overkomt en dan af is. Heel worden gebeurt in talloze kleine momenten wanneer je ervoor kiest je toe te wenden naar de ander en in verbinding te treden. Dat zien we bij Paulus, Jezus en Jakob.
Paulus lijkt te stikken in zijn tweestrijd en zegt: ‘Wie zal mij, ongelukkig mens, redden uit dit bestaan.’ Maar hij vindt een tweede adem als hij zich in zijn tweestrijd wendt naar zijn God: ‘God, zij gedankt, die ons redt door Jezus Christus, onze Heer.’ (Romeinen 7, 24-25) Zo verzoent Paulus zich met zijn gebroken bestaan. En begint hij aan de mooiste, meest krachtige passage die hij ooit heeft geschreven. Romeinen 8 dat uitloopt op de vaststelling dat niets, ook geen enkele tweestrijd, ons zal scheiden van de liefde van God in Christus Jezus onze Heer.
Jezus wordt innerlijk verscheurd door tweestrijd. Hij kruipt als een worm door het stof in bloed, zweet en tranen. Hij hervindt zichzelf als hij zich in zijn tweestrijd tot driemaal toe wendt naar zijn hemelse vader. ‘Abba, Vader’, horen wij hem bidden in de nacht. Zo richt hij zichzelf op en zegt daar in Getsemané: ‘Sta op, laten wij gaan.’ Zo verzoent Jezus zich met zijn weg. Met het kruis dat Hij zal dragen.
En ook bij Jakob gebeurt iets van heelheid juist in de ontmoeting met de ander. Eerst wordt hij gedwongen God in de ogen te kijken bij Pniël. En daarna kijkt hij Esau in het gezicht. En voor beide ontmoetingen gebruikt Jakob soortgelijke woorden. Na Pniël zegt hij: ‘Ik heb God gezien, van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is gered.’ (Genesis 32,30) En als hij Esau ontmoet: ‘Ik heb uw aangezicht gezien, alsof ik het aangezicht van God zag en u bent mij goedgezind geweest.’ (Genesis 33,10)
Heel worden is geen groots en eenmalig gebeuren. Het is nooit af. Ook dat zien we bij Jakob. Net voor Pniël had hij nog een sluwe strategie uitgezet om zijn broer gunstig te stemmen. Hij had een hele stoet aan geschenken vooruit willen sturen en ook zijn vrouwen en kinderen voorop willen laten gaan. Zijn minst favoriete vrouw en kinderen voorop, zijn lievelingen daarachter. Om tenslotte zelf als allerlaatste zijn broer onder ogen te komen.
Maar na Pniël laat Jakob zijn handige, manipulatieve plannetjes varen. Hij verstopt zich niet langer voor wie dan ook. Er staat: ‘Zelf liep hij voor iedereen uit en terwijl hij zijn broer naderde boog hij zevenmaal diep voorover. Esau rende hem tegemoet, sloot hem in zijn armen en kuste hem. Beiden huilden.’ (Genesis 33,3-4) Ik moet hierbij sterk denken aan de terugkeer van de verloren zoon. In Lukas 15,20 staan soortgelijke woorden: ‘Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem.’ Jakob is hier als de verloren zoon die na een jarenlange ballingschap eindelijk thuis komt. Esau vervult hier de rol van de barmhartige. Hij ziet hem aankomen, rent hem tegemoet, omarmt hem, kust hem en huilt om hem en met hem.
Op dit moment denk je als lezer en toeschouwer: Wow! Alles is nu toch helemaal goed gekomen. En je denkt te weten hoe dit verhaal verder zal gaan. De broers vergeven elkaar. Ze vertellen elkaar hoe goed God voor hen is geweest al die jaren. En als Esau Jakob uitnodigt met hem verder te reizen naar Seïr, neemt Jakob de uitnodiging blij en dankbaar aan. En de twee broers, die jarenlang van elkaar vervreemd zijn geweest, reizen nu schouder aan schouder samen verder, terug naar huis. Hoe goed is het, hoe heerlijk als broeders bijeen te wonen!
Toch is dat niet helemaal hoe het gaat met Jakob en Esau. Jakob gaat niet op Esau’s uitnodiging in. Hij wijst de uitnodiging ook niet beleefd af maar doet toch weer een ‘Jakobje’. Wat we lezen is dit: ‘Hierna zei Esau: Laten we verdergaan, ik zal je vergezellen. Maar Jakob antwoordde: ‘Mijn heer weet hoe zwak kinderen zijn, en ik heb de zorg voor zogende schapen, geiten en runderen. Als die ook maar één dag worden opgejaagd, gaan ze allemaal dood. Laat mijn heer toch voor zijn dienaar uit trekken, dan zal ik hem op mijn gemak naar Seïr volgen en mij aanpassen aan het tempo van het vee dat ik bij me heb en aan dat van de kinderen. Esau zei: ‘Laat me dan tenminste een paar van mijn mannen bij je achterlaten. Maar Jakob sloeg dat af: ‘Waarom al die moeite? Het is mij voldoende dat mijn heer mij goedgezind is. Diezelfde dag nog keerde Esau terug naar Seïr. Jakob echter reisde naar Sukkot en bouwde er een huis.’ (Genesis 33,12-17).
Jakob is notabene bij de Jabbok door de Heer zelf gezegend. Hij is ondanks alles zojuist hartelijk en vol liefde en vergevingsgezindheid in de amen gesloten door zijn broer. En toegegeven: hij stelt zich in de ontmoeting met Esau kwetsbaar en nederig op. Maar toch, heel worden en heel blijven, is en blijft een proces. Zijn vertrouwen in Esau en in de zegen van God is kennelijk nog flinterdun. Hij zegt en belooft het één maar doet toch weer iets anders. En daarmee beschadigt hij het broze vertrouwen van zijn broer en zet hij zijn heelheid opnieuw op het spel.
Zo belandt Jakob in Sukkot. Sukkot is een plaats die we allemaal wel kennen en aandoen. Het zijn de momenten waarop we terugvallen in taaie, oude, ongezonde patronen. Sukkot staat voor ons gesukkel. Ons onvermogen om ons leven blijvend te vernieuwen. Jakob is na Pniël weliswaar drager van een nieuwe naam: Israël. Maar in de tijd na Pniël wordt hij, als ik goed tel, nog twee maal zo vaak aangesproken met zijn oude naam Jakob dan met zijn nieuwe naam Israël.
En in de volgende hoofdstukken treffen we steeds een wonderlijke mix aan van Jakob en Israël verenigd in één en dezelfde persoon. Genesis 34 gaat over het drama van de verkrachting van zijn dochter Dina, de uitzinnige wraak van zijn zonen hierop resulterend in een bloedbad. Jakob maakt in dit hele gebeuren een afwezige, lakse, krachteloze en passieve indruk. Maar een hoofdstuk later treffen we dan weer een bezielde man aan die met zijn hele clan naar Bethel trekt voor een proces van reiniging en vernieuwing van het verbond met God. En daar, bij Bethel, bevestigt de Heer Jakob’s nieuwe bestaan: Hij zei: ‘Tot nu toe heette je Jakob. Die naam zul je niet langer dragen: Israël is je nieuwe naam.’ (Genesis 35,10)
Die tweestrijd in deze man tussen Jakob en Israël wordt voor mij gevangen in dat ene beeld. Als deze tweemens Pniël achter zich heeft gelaten, lees ik in de Naardense Bijbel: ‘Dan gaat de zon over hem stralen zodra hij Penoeël (Pniël) is doorgestoken; maar hij loopt voortaan mank, om zijn heup.’ (Genesis 32,32) Dat beeld beklijft. Waar het lang donker was in Jakobs leven kan nu echt de zon weer gaan schijnen. Het is echt een andere, nieuwe tijd. Iedere stap die deze man zet, brengt hem dichterbij huis. Maar als je goed kijkt, zie je, dat iedere stap tegelijk ook iets anders zichtbaar maakt. Deze man loopt kreupel, vanwege een mankement aan zijn heup. Deze drager van een nieuwe naam, is tegelijk een getekend mens.
Jakob trekt en sleept voortaan met zijn ene been. Hij zal vast nog vaak op de zaken vooruit willen lopen. Ongetwijfeld zal hij opnieuw dwaalwegen inslaan en zich soms toch weer in rare bochten wringen. Maar steeds zal dat ene manke been hem in de weg zitten. Hem herinneren aan Pniël en het gezicht van God. Hem doen terugdenken aan de verzoening met Esau. Dit mankement zal hem er toe aanzetten zich steeds opnieuw te wenden tot de ander. De ander in de ogen de zien, in verbinding te treden. En zo in kleine stapjes steeds opnieuw een beetje heel te worden.
Jakob met zijn manke been kan steeds minder goed uit de voeten als jager. Maar juist dankzij zijn mankement is hij meer en meer het type herder. Het is een detail dat eigenlijk alles zegt: Als Jakob op weg gaat naar Sukkot zegt hij: ‘ik pas me aan het tempo van het vee dat ik bij me heb en aan dat van de kinderen.’ (Genesis 33,14) Jakob 2.0, die nu Israël heet, is al bij al vaker een fijnere reisgenoot. Minder gejaagd, meer in verbinding.
Matthijn Buwalda en Stephanie Struijk zingen een mooi liedje over de meerwaarde van mankementen. Het is een liedje over tweestrijd. De ene stem zegt dit.
Ik ben een schilderij met een scheur erin
Ik ben een auto met een kras
Ik ben de kraan die maar blijft lekken
Ik ben niet meer wie ik was
Ik ben de deur die maar blijft kraken
Ik ben de beker met de barst
Ik ben het lampje dat soms flikkert
Ik ben niet meer wie ik was
Ik ben de jas die niet meer dicht kan
Ik ben de radio die stoort
Ik ben de koelkast die geluid maakt
Ik ben niet meer als hiervoor
Ik ben de vloer die niet gelijkligt
Ik ben het kastje zonder greep
Ik ben de wifi die soms wegvalt
Ik ben niet meer wie ik ben geweest
Er is in dit liedje echter ook een tegenstem. Het perspectief van genade en hoop:
Zie je de schoonheid in de schade
Zie je de rijkdom in gebrek
Lijm je de barsten met genade
Of hou jij jezelf weer voor de gek
Want je hebt nog veel te geven hoor
Draag je littekens met trots
Je hebt er net zoveel als iedereen
Maar de meesten hebben ze verstopt
Mede geïnspireerd door:
Chad Bird, Limping with God, Jakob and the Old Testament Guide to Messy Discipleship, 2022
Jonathan Sacks, Genesis, boek van het begin, 2020
Mark van Vuuren, Column in ND, 30 april 2021