Schep in mij een zuiver hart (Psalm 51)
(Psalm 51)
Het is moet inmiddels als weer een jaar of 6 geleden zijn maar ik herinner me het nog als de dag van gisteren. Het was woensdagmorgen en ik liep mijn vertrouwde bank binnen liep in Beiroet. Ik zag er de vertrouwde gezichten zoals altijd. De sjofele parkeerwachter voor de deur. De keurig opgemaakte jonge vrouwen achter de balie.De manager strak in het pak achter zijn enorme bureau.En toch zagen ze er die dag anders uit.Het was namelijk aswoensdag, de 1e dag van de veertigdagentijd en ieder van hen had op het voorhoofd een zwart kruisje van as.
Ze waren die morgen al vroeg,voordat het kantoor open ging, naar de ochtendmis gegaan en daar had de priester op ieders voorhoofd een kruisje gemaakt van as. En zoals ieder jaar was daar toen psalm 51 gelezen:Wees mijn genadig God in uw trouw.U bent vol erbarmen, doe mijn daden teniet.Was mij schoon van schuld.Reinig mij van mijn zonden. Ik ken mijn wandaden.Ik ben mij steeds van mijn zonden bewust…
Het trof me bijzonder die morgen, dat kruisje op ieders voorhoofd. Op dat van de sjofele parkeerwachter maar net zo goed over de make-up heen van het meisje aan de balie en op het gezicht van de manager in zijn dure maatpak en zijn fraaie kantoor. Ze deden net als altijd hun dagelijks werk maar op ieders voorhoofd stond geschreven: ik ben een zondig mens en moet het dus hebben van genade. En ik had sterk de indruk dat er die morgen toch een andere sfeer hing in dat bankgebouw.Dat zij in elkaar nu eerst en vooral een medezondaar zien voor wie Christus heeft geleden en is gestorven.
Luther heeft eens gezegd: “Alleen wie durft in te zien wat zonde is kan ook echt gaan ontdekken wat genade is.” Dat durven inzien wat zonde is kom je tegen in psalm 51.Er is iemand aan het woord die zijn zonden niet bedekt of relativeert maar ze benoemt en belijdt. En bij dat benoemen blijft deze psalmdichter niet hangen in de laag van gedrag, van doen en laten.Hij ziet scherp dat zijn gedrag, zijn woorden, zijn denken weergeven wie hij in zichzelf is. Dat hij niet alleen zonden doet.Maar dat hij van zichzelf een zondig mens is. Dat de neiging om zich van God af te keren en ook aan de ander voorbij te leven diep ingevreten is in zijn bestaan. Zoals een gevreesde ziekte een lichaam aantast.Zoals een naar virus computerbestanden verwoest.
“Alleen wie durft in te zien wat zonde is kan ook echt gaan ontdekken wat genade is.” Ja dat is wat je proeft in deze psalm.Hij realiseert zich dat hij niet af en toe per ongeluk een steekje laat vallen. Maar dat de zonde in hem zit. En het is voor hem daarom niet genoeg dat zijn zonden worden afgewassen en vergeven. Hij komt ook niet weg met de belofte: Heer, morgen ga ik het echt anders, beter doen. Er moet iets diepers, grondigers gebeuren.Zijn insteek is ook niet: Heer als u mijn omstandigheden verandert dan wordt alles in mijn leven vast anders, beter. Zijn verlangen is dat de Heer hem zélf zal veranderen.
Schep, o God, een zuiver hart in mij, vernieuw mijn geest, maak mij standvastig.Anders wordt het in mijn leven alleen Heer als U mij van binnenuit zuivert en vernieuwt. Een zuiver hart en een vaste geest. Mijn hart is de plaats van mijn willen. Mijn geest meer dat waarmee ik hoor, opvang, onderken. Hart en geest dat is wie ik ben, mijn zelf. Mijn gebed is Heer dat het in mijn diepste kern zo zuiver is en schoon dat ik weer ontvankelijk ben voor Uw leiding.Zo vast en sterk dat ik er dan ook dan handel en leef. In vers 8 wordt dat werk diep in ons verwoord: U wilt dat waarheid mij vervult.U leert mij wijsheid, diep in mijn hart.
Het gaat deze psalmist niet alleen om Gods werk.Zijn hart gaat uit naar de aanwezigheid van God zelf: Verban mij niet uit uw nabijheid, neem uw heilige geest niet van mij weg. Red mij, geef mij de vreugde van vroeger, de kracht van een sterke geest. Het is de echo van wat we ook van Mozes horen: Als U niet met ons meegaat Heer,doe ons dan van hier niet optrekken. Vanuit de diepte is dat waar deze mens naar verlangt: om weer te kunnen genieten van de aanwezigheid van God. Om hem ook weer van harte en met overtuiging te kunnen dienen.
In later tijden is deze psalm 51 toegeschreven aan David. Hij zou hem dan hebben geschreven na zijn affaire met Batseba. Het gevaar bij zo’n opschrift is dan dat je je hoofd schudt en zegt: die David toch. Dat was me er eentje he? En je denkt er onwillekeurig bij: dat zal mij niet overkomen. Dat zal je mij nooit zien doen. Die reflex kom je ook in de Bijbel tegen. Als Jezus tegen het einde van zijn leven zegt dat alle leerlingen hem zullen tegenvallen en hem op het beslissende moment zullen laten vallen en verlaten, roept Petrus vol vuur: Al zouden ze u allemaal verlaten, ik niet. En de andere leerlingen zeggen dat Petrus na. Dat zou ik nooit doen. Het zal mij niet gebeuren. Zo ben ik niet.
En dan is daar die laatste maaltijd van Jezus en zijn leerlingen. En zegt hij nadrukkelijk: met wie ik het brood en de wijn deel die zal mij verraden. En dan ontvangen ze allemaal stuk voor stuk uit zijn hand het brood en de wijn. En zo worden ze dus eigenlijk allemaal door Jezus als verraders aangewezen. Een van zal het daadwerkelijk gaan uitvoeren. Maar allemaal hebben ze het in zich. Bij het laatste avondmaal zie je de leerlingen op dat moment dichter bij zichzelf komen. Niemand zegt dán nog: dat zou ik nooit doen. Eén voor één komen ze naar Jezus toe en vragen ze: ben ik het Heer? Ieder van hen realiseert zich dat hij het allemaal in zich heeft en tot het ergste in staat zijn. En dat hij of zij hun plekje in Jezus kring ook werkelijk alleen en helemaal te danken hebben aan zijn liefde, zijn trouw en zijn genade.
Vandaag vieren we samen de maaltijd van de Heer.En ieder die hier zijn plekje inneemt wordt daarmee tegelijk én schuldig verklaard én vrijgesproken. Wie hier het brood ontvangt en van de beker drinkt erkent daarmee dat het mijn zonden zijn waar Christus door heeft geleden en is gestorven. En tegelijk mag ik vieren dat het mijn zonden zijn waarvóór Christus heeft geleden en is gestorven. En dat wat zo rood is als karmozijndankzij Christus nu helemaal wit is, zo wit als witte sneeuw. Luther had echt een punt toen hij zei: “Alleen wie durft in te zien wat zonde is kan ook echt gaan ontdekken wat genade is.”