Put of bron (Johannes 4:1-42)
(Johannes 4: 1-42 – toelichting bij afbeelding)
Een put, een man en een vrouw. Stel het je voor in onze tijd, pakweg ergens in Syrië, midden in de woestijn. Het is er heet, en droog en in de wijde omtrek is niemand te zien. Op de achtergrond verwoeste gebouwen, een spookstad. In de verte macabere zwarte vlaggen met witte tekens. Aan een waslijn wappert een fris gewassen oranje overal die we maar al te goed kennen van gruwelijke onthoofdingsfilmpjes. Bij de waterput ontmoeten we Laura uit Nederland. Ze gaat grotendeels verborgen achter een zwarte boerka. Het enige wat we van haar zien zijn haar blauwe ogen. En we horen in haar stem een onvervalst Rotterdams accent.
Er zijn van haar online filmpjes te vinden waarin ze een mitrailleur afvuurt in een jihadisten-trainingskamp. Ze is heel bewust naar het Kalifaat getrokken en is er getrouwd geweest met vijf verschillende IS-strijders. Die zijn stuk voor stuk omgekomen in de jihaad. Laura is achtergebleven met vier jongere kinderen verwekt door verschillende vaders. Erg gelukkig ziet ze er niet uit. Het is een verlaten, afgedankte vrouw met vervlogen dromen. Het liefst zou Laura met haar vier kinderen terugkeren naar Nederland. Maar daar zit niemand op haar te wachten. Ze wordt met argusogen bekeken. Wie vertrouwt haar nog? We noemen zo iemand een persona non-grata. Niet welkom, ongewenst, afgeschreven. Iemand voor wie er eigenlijk geen genade is.
Dat is ongeveer de setting en sfeer in Johannes 4. Een nogal ongebruikelijke ontmoeting in vijandig gebied. Een put, een man en een vrouw. Het is een bekend patroon in de Bijbel. Het zouden Eliëzer & Rebecca kunnen zijn. Of Jakob en Rachel, of Mozes en Zipora. Er zit in deze waterputverhalen een vast patroon. Iemand reist naar een vreemde regio om op zoek te gaan naar een bruid. Bij een waterput ontmoet de man een meisje. Zij raken in gesprek. Het meisje vertelt haar familie wie ze heeft ontmoet. De man wordt thuis ontvangen en uiteindelijk komt het tot een verloving.
Johannes speelt in de eerste hoofdstukken met het beeld van Jezus als bruidegom. Zijn eerste wonder vindt plaats op een bruiloft. Johannes de Doper noemt hem in hoofdstuk 3 de bruidegom. En hier treffen we Jezus aan bij een put met een vrouw. Het verschil met andere waterputverhalen is dat Jezus niet letterlijk een bruid zoekt.Hij is op zoek naar aanbidders in geest en in waarheid. En hij opent het gesprek niet met een maagdelijke bruid maar met een afgedankte vrouw die al vijf mannen heeft gehad en nu in haar zesde relatie zit. Een persona non-grata.Ze draagt weliswaar geen wapens maar er zit in haar reacties en uitspraken een flinke dosis agressie, afweer en achterdocht.
Wat is het levensverhaal van deze vrouw? Hoe komt het dat zij zich juist zo stort op de liefde? Hoe komt ze steeds weer uit bij foute mannen? Als fatsoenlijke burger en nette kerkganger heb je over zulke vrouwen al snel een oordeel. Maar als je door het extreme heen durft te kijken vind je een onderliggend patroon waar je misschien toch wel iets van herkent. Het patroon is dat je ergens in je een leegte hebt die je op allerlei manieren probeert te vullen. En dat ene waar je dan je geluk van verwacht krijgt dan ongezonde proporties. Het wordt al snel te groot en neemt je zo in beslag dat je erdoor kan worden verslonden. En het kan werkelijk alles zijn.
De kerkvader Augustinus kende dat patroon maar al te goed. Hij schreef er in zijn spirituele autobiografie beroemde regels over: Laat heb ik U lief gekregen. Zie, U was binnen en ik was buiten, en daar zocht ik U. En misvormd als ik was, stortte ik mij op de welgevormde dingen, die U hebt gemaakt. U was met mij, maar ik was niet met U.
Dat heeft hij goed gezien: Zie, U was binnen en ik was buiten, en daar zocht ik U. Wij mensen zijn geneigd ons geluk te zoeken in zaken buiten ons zelf. Terwijl Jezus aan deze vrouw duidelijk maakt dat haar dorst alleen van binnenuit gelest kan worden. Hier botsen twee manieren van leven die worden getypeerd met het beeld van een put en een bron. In een waterput werd in die dagen regenwater opgevangen. Het is stilstaand water, niet bruikbaar om te drinken. Een waterput heeft in de Bijbel vaak een negatieve betekenis. Vergeleken met een bron heeft een put iets surrogaats. Je denkt er je dorst te lessen, maar of je treft er geen water aan of het water in ondrinkbaar. Een put heeft ook iets gevaarlijks. Je kunt erin vallen en hopeloos verdrinken.
In Jeremia 3 lezen we: Twee wandaden heeft mijn volk begaan: het heeft mij verlaten, de bron van levend water, en het heeft waterkelders uitgehouwen, kelders vol scheuren, waarin het water niet blijft staan. Er zit in het beeld van de put iets van de inspanning, het gezwoeg. Het moeizame geploeter van de mens.Het graven, het putten, het ge-emmer. Het heeft iets uitputtends, iets tevergeefs.Putten zijn de plekken waar het water niet blijft staan. Vroeg of laat blijf je uitgeput achter en sta je droog.Een vraag: Wat zijn mijn waterputten? Wat is in mijn leven groter dan God? Waar gaat mijn energie, tijd, aandacht vooral heen? Denk vandaag eens na over wat buiten proporties is. En bespreek dat eerlijk met God.
En dan is daar Jezus die begint over een andere levenshouding dat zich laat vergelijken met leven uit een bron. De bron is staat in het Oude Testament meestal voor het woord van God, de thora en ook God zelf. Een levensbron die zich buiten jezelf bevindt. En Jezus gebruikt dat beeld van een levensbron, betrekt dat op zichzelf en zegt erbij: Die levensbron kan in (!) je ontsloten worden.
Het water dat ik geef zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft. Verderop in Johannes 7, 37 pakt hij dit beeld weer op en vult het specifieker in: Laat wie dorst heeft bij mij komen en drinken.Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in Mij gelooft. En Johannes schrijft daarbij: hiermee doelde hij op de Geest. Dat is ook echt een thema in de eerste hoofdstukken van Johannes. Dat Jezus nieuw leven brengt, geestelijke vernieuwing. Hij verandert water in nieuwe wijn.Noemt zichzelf de nieuwe tempel.En zoekt hier naar mensen die aanbidden in Geest en in waarheid. Voor wie geloof niet iets uitputtends is maar een innerlijke drive, iets dat je beweegt. Ken je deze bron? Stroomt het? Leeft het? Of is de bron verstopt geraakt, vervuild? Hoor dan wat jezus hier belooft: wie het water drinkt dat ik hem geef zal nooit meer dorst hebben
Bij de Samaritaanse zien we een verandering van put naar bron. Na heel wat ge-emmer over buitenkantdingen brengt Jezus haar langzaam maar beslist bij haar eigen binnenkant bij hoe haar specifieke dorst eruit ziet. Hij vraagt haar haar man te halen en laat weten dat hij haar trieste geschiedenis in de liefde kent. Overigens zonder enig verwijt, zonder veroordeling. Dat is wat deze vrouw raakt en wat ze later zegt: Kom mee, er is iemand die alles van mij weet. Iemand die alles van mij weet, en, bedoelt ze te zeggen: die ondanks dat alles mij ziet, zoekt en vindt. Ze wordt een aanbidder in geest en in waarheid.
In de profeten worden wij mensen vergeleken met een vrouw die haar eigen man heeft bedrogen door zichzelf aan een ander te geven. En God is de bedrogen minnaar die alles in het werk stelt om zijn ontrouwe vrouw terug te winnen. In het beeld van Laura de jihadiste: de man met wie ze ooit in Nederland als eerste getrouwd was reist af naar het Kalifaat om met gevaar voor eigen leven zijn Laura eigenhandig terug te halen. Zoiets proef je als Jezus ergens in het gesprek tegen de Samaritaanse zegt: Ik ben het! Ik ben het en niemand anders
Deze Samaritaanse wordt er diep door geraakt. Ze verandert er van. Een mooi moment in Johannes 4 vind ik vers 28: We lezen daar: de vrouw liet haar kruik staan,ging terug naar de stad en zei tegen de mensen:kom mee, er is iemand die alles van mij weet. Zou dat niet de messias zijn? Ze laat haar kruik staan, symbool voor haar oude leven waarin het draaide om nemen, verzamelen, vasthouden.En in plaats daarvan deelt ze iets van haar ontdekking neemt ze anderen daarin mee. Gaat ze geven, uitdelen
Als volgelingen van Jezus bewegen we ons altijd ergens tussen put en bron. Altijd weer is er de kans dat in de vaart van het leven er zaken zijn die ongezonde proporties aannemen. Groter worden dan God. En dus soort van afgoden worden. Jezus zoekt ons in zulke situaties op, legt de concrete putten bloot die wij proberen te vullen maar die geen water blijken te houden en brengt ons genadig bij de Bron
Tim Keller vertelt in een van zijn boeken over Sally, een jonge vrouw met een buitengewoon mooi uiterlijk. Als kind al ontdekt ze dat ze met haar mooie uiterlijk anderen heel gemakkelijk kan manipuleren. Als ze opgroeit raakt ze verslaafd aan mannen. Ze kan niet tegen alleen zijn. En voelt zich onzichtbaar en machteloos zolang er geen man op haar verliefd is. Ze gaat relaties aan met foute mannen die misbruik van haar maken. Ze zoekt bij allerlei mannen een diepe bevestiging en aanvaarding die alleen God geven kan.
Sally loopt er in vast en een hulpverlener, raadt haar aan zich minder afhankelijk te maken door zich te gaan richten op succes in haar carriére.Zo zou ze zelfrespect ontwikkelen en financieel onafhankelijk worden. Maar haar leven verandert past echt als ze op een goed moment diep geraakt wordt door een bijzinnetje uit Kolossenzen 3 waar ze leest: Christus, die ons leven is. En ze realiseert zich: geen man, hoe woest aantrekkelijk ook, geen baan hoe fantastisch ook, niets of niemand kan ‘mijn leven’ zijn. Mijn leven kan alleen Christus zijn.
Met woorden van Augustinus in dezelfde passage in zijn belijdenissen: U hebt geroepen en geschreeuwd en mijn doofheid doorbroken – U hebt me met uw licht overstraald – en mijn blindheid verdreven – U hebt mij met uw geur verleid, ik heb haar ingeademd en zucht naar U – Ik heb U geproefd, en ik honger en dorst naar U – U hebt mij aangeraakt, en ik brand van verlangen naar uw vrede.
Dat is wat er hier gebeurt met deze Samaritaanse. Het begint allemaal bij die man die dorst heeft. Hij heeft dorst omdat hij zijn hemelse glorie verlaten heeft. Is afgedaald om ons gebroken bestaan te delen. Als een van ons werd hij kwetsbaar voor vermoeidheid en dorst. En omdat Jezus zei: ik heb dorst, heb je wat te drinken? vond zij uiteindelijk het levende water.
Tegen het einde van het Johannesevangelie roept Jezus het nog eens, hangend aan een kruis: ik heb dorst. Daar ervaart hij de diepste dorst, afgesneden zijn van de Vader, de bron van levend water. En omdat Hij daar hing, bereid was die diepste dorst te doorstaan kan in Hem onze diepste geestelijke dorst worden gelest. Want juist daar en juist zo wordt meer zichtbaar dan ooit dat er iemand is die alles van mij weet. Die ondanks dat alles mij ziet, zoekt en vindt. En steeds als het tot me doordringt wat hij uit liefde voor mij gedaan heeft en waarom. Verliezen alle andere dingen, hoe mooi ook, hun grip op me. Krijgt Hij weer de centrale plaats in mijn leven en zie ik al het andere in de juiste proporties. Word ik van een graaier iemand die iets te geven heeft.
Een man, een vrouw en een waterput. Het loopt uiteindelijk toch uit op een soort verloving. De hele stad, het hele kalifaat zeg maar, leert Jezus kennen.Leert hem aanbidden in Geest en in waarheid. En Jezus leerlingen ontdekken dat voor Jezus niemand, maar dan ook niemand persona non grata is. Hij is immers de Redder van de wereld.