Ik zal er zijn (Exodus 3,1-15)


(Exodus 3,1-15 – filmpje als samenvatting van de preek – luisterlied: Here I am Lord)

Wie ben ik? Dat is de reactie van Mozes. Als hij door God wordt aangesproken en geroepen. Daar bij die brandende doornstruik. En je kunt je ook wel voorstellen dat deze vraag bij hem opkomt. Wie ben ik dat ik naar de Farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden? Vroeger, in zijn jonge jaren was dat niet zo’n vraag. Hij was een trotse zelfbewuste prins aan het Egyptisch hof. Hij had veel aanzien en invloed. Werd door iedereen aanbeden en op handen gedragen. In Handelingen 7 staat over die Mozes, toen hij veertig was: Hij was machtig was in woorden en werken. Het is de periode waarin Mozes zichzelf overschat. Hij denkt eigenhandig de rol van bevrijder op te pakken.Maar dat wordt een fiasco en zo belandt hij in de woestijn.

Daar besteedt hij de volgende veertig jaar van zijn leven. Hij leert er het vak van herder in dienst van zijn schoonvader. En zo treffen we Mozes aan ergens achter in de woestijn. Ver van zijn vrouw en kinderen. Ver van zijn volk dat zucht en lijdt in Egypte. Het is een nietig mannetje in een onmetelijke woestijn. Helemaal alleen met zijn beesten, overgeleverd aan de hitte van de dag en de kou van de nacht. Mozes is er verstild en gelouterd. Een ander mens geworden. En na veertig lange jaren van dwalen in de wildernis is daar op zomaar een dag ineens een stem die hem roept. En hem opdraagt om de woestijn achter zich te laten terug te keren naar Egypte en zijn volk daar weg te leiden. Geen wonder dat Mozes zich verbijsterd afvraagt: ik Heer? Ik? Nu? Vroeger toen ik jong was, toen zou ik er direct en vol vuur voor zijn gegaan. Maar wie ben ik nu? Een oude man van tachtig jaar met een mislukt leven. Die het niet verder kon brengen dan zorg te dragen voor de schapen van een ander? Ik Heer, naar de Farao, een halfgod met een enorme militaire, economische en occulte macht? Wie ben ik?

De eerste veertig is Mozes beheerst door zijn te grote ik. De tweede veertig jaar wordt hij beheerst door zijn kleine ik.Zelfoverschatting en zelfonderschatting liggen dicht bij elkaar. En in beide gevallen ben je altijd maar bezig met je eigen ik. En God is bezig om Mozes zo te vormen en te kneden zodat er ruimte zal komen voor Gods Ik.

Wie ben ik? Dat is de vraag die Mozes stelt. En het antwoord dat God hem geeft in vers 12 is: Ik zal bij je zijn. God zegt dus eigenlijk: Mozes, het gaat niet om wie jij bent. Belangrijker is wie Ik ben. Ik zal bij je zijn. Fixeer je niet zo op jouw ik, leef meer met mijn Ik. Dit wordt het thema voor de volgende fase van Mozes’ leven. Minder leven met zijn ik en meer gericht zijn op Gods ik. In Mozes hoofd en hart komt ruimte voor een nieuwe vraag. De vraag ‘wie ben ik’ maakt plaats voor ‘wie bent U?’ Als U zegt: Ik zal bij je zijn. Wie bent u dan? Stel dat ik ga, en ik zeg dat U mij gestuurd heeft. En zij me vragen: over welke God heb jij het? Wat moet ik dan zeggen? Wie bent U? Toen antwoordde God hem: Ik ben die er zijn zal. Zeg maar tegen de Israëlieten: Ik zal er zijn heeft mij naar u toe gestuurd.

Ik zal er zijn. Het is en blijft een wonderlijke naam. Het is verhulling en onthulling tegelijk. God geeft geen rechtstreeks antwoord op deze vraag. Hij geeft zichzelf niet geheel prijs. God is verheven en soeverein. Niet te manipuleren met een naam. De Gans andere die je niet op zak hebt of op afroep beschikbaar. Maar… je kunt wel van hem op aan. God zal nog veel meer van zichzelf laten zien. Van zijn zorg, zijn trouw aan zijn eigen woord. Zijn geduld, zijn macht, zijn kracht. In heel verschillende omstandigheden zal deze God zijn naam waar maken: Ik zal er zijn. Zoals ik de God was van Abraham, Izak en Jakob. Zo zal ik er ook voor jullie zijn. Geloof dat maar Mozes. Dat is voor nu genoeg. Toch?

Voor Mozes is het niet genoeg. Hij blijft tegensputteren en het ene na het andere bezwaar opwerpen. Als je Exodus 3 verder uitleest kom je ongeveer het volgende gesprek tegen. God zegt: Ik zend je tot de Farao, om mijn volk, de Israëlieten uit Egypte te leiden. Mozes zegt: wie ben ik dat ik dit moet doen? God zegt: maar ik ben met je. Mozes zegt: Wat is uw naam? God zegt: Ik ben die ik ben. Zeg hun mijn naam dan zullen ze luisteren. Mozes zegt: ze zullen me niet geloven. God zegt: neem deze staf, verricht de tekenen, ze zullen luisteren. Mozes zegt: maar ik ben geen man van het woord, ik stotter. God zegt: ik zal je leren wat je zeggen moet. Mozes zegt: stuur iemand anders. God zegt boos: ik stuur je broer Aaron met je mee.

Als het aan Mozes had gelegen, als hij deze discussie had gewonnen, was hij de rest van zijn leven achter zijn schapen blijven aansloffen. Als God het van Mozes zou hebben laten afhangen, Mozes zou hebben laten kiezen, dan waren ze hier bij deze brandende doornstruik weer uit elkaar gegaan. Ieder zijnsweegs. God had kunnen zeggen: okay Mozes, het is misschien ook wel veel gevraagd van je. En je hebt ook wel gelijk: Farao is niet voor de poes. Misschien moeten we het maar zo laten. Weet je, ik zie er van af. Maar zo gaat het niet. Gods ja wint het van onze nee’s, onze mitsen en maren. God laat zich niet weerhouden of ompraten en neemt en houdt het initiatief. Hij ziet hoe ellendig zijn mensen er aan toe zijn. Hij hoort hun zuchten en kreunen. Hij weet hoe niet vrij zij zijn. En daarom daalt Hij af om daarin een keer te brengen. Hen in de vrijheid te brengen. Zijn besluit staat vast, Hij heeft gekozen. En vastbesloten en beslist spreekt Hij Mozes bezwaren weg en stuurt hem op weg: nu dan, ga!

Uiteindelijk gaat Mozes ook op weg, al is het schoorvoetend en met frisse tegenzin. Mozes is bepaald niet de ideale kandidaat zou je zeggen. Hij staat niet te trappelen, verzint de ene na de andere uitvlucht. Als je dit zo leest vraag je jezelf wel even af of er geen betere kandidaat te vinden was dan Mozes. God staat op het punt om een machtig, bevrijdend werk te doen en Hij kiest uitgerekend deze wankelmoedige, besluiteloze dienstweigeraar. Die er op alle mogelijke manieren probeert onderuit te komen.

Toch kiest God niemand anders dan juist Mozes. En dat lijkt ook precies het hele punt van dit gebeuren. Bevrijding is Gods werk en niet dat van een mens. Mozes is hier voor ons geen rolmodel maar laat zien wie wij mensen van onszelf zijn. Eigenwijze, hardnekkige, grillige, en vaak onzekere schepsels. En het wonderlijke is dat God heel bewust juist met zulke mensen op weg wil gaan. Om hen en ons wil leren om te leven van wie Hij is in zijn trouw en genade.

Kijk, God had de vlam ook kunnen laten ontbranden in een boom. Er staan in de woestijn genoeg acaciabomen. Maar dan was het niet opgevallen dat het vuur bleef branden want een boom kan van zichzelf lang blijven branden. Mozes had vroeger in zijn gloriejaren wel iets weg van een boom. Hij kon lang branden van zichzelf. Hij stond toen in vuur en vlam voor de zaak van God. Maar als God hem toen zou hebben gebruikt zou hij niet alleen veel brokken hebben gemaakt. De mensen zouden ook gezegd hebben: wat een boom van een leider is dat, die Mozes. Imposant. En niemand zou hebben gesproken over de vlam van God.

Hier midden in de woestijn brandt de vlam van God niet in een reusachtige boom.Maar in een nietige kleine doornstruik. Zodat het voor iedereen duidelijk is dat het geheim niet zit in de struik, maar in de vlam. En bij deze struik roept God niet de meest geschikte persoon met het meeste zelfvertrouwen en reusachtige kwaliteiten. Hij kiest voor een gebroken mens en voor een heel volk van bange slaven. Met deze man en met dit volk wil hij op weg gaan. In hen wil hij zijn vuur ontsteken. Juist zij mogen Gods vlam gaan dragen. Een vlam die niet wordt gevoed door hout. Niet het vuur van onze geldingsdrang en ijver. Een vuur dat brandt op de trouw en liefde van God zelf. Het is de lichtglans van God zelf. God zoekt niet iemand die hem een handje kan helpen. God zoekt een mens in wie hij wonen kan. Door wie God zijn bevrijdend werk kan doen. In wie anderen de vlam van God opmerken. De aanwezigheid van de God met die wonderlijke naam.

Hoe wonderlijk mooi is uw eeuwige Naam.

Verborgen aanwezig deelt U mijn bestaan.

Waar ik ben, bent U: wat een kostbaar geheim.

Uw naam is ‘Ik ben’ en ‘Ik zal er zijn’.

‘Ik ben die Ik ben’ is uw eeuwige naam.

Onnoembaar aanwezig deelt U mijn bestaan.

Hoe adembenemend, ontroerend dichtbij:

uw naam is ‘Ik ben’, en ‘Ik zal er zijn’.


Presentatie: