Gelukkig wie nederig van hart zijn
(Lukas 18:9-14 en Psalm 131)
Wie zou u kiezen?
Wie zou u kiezen: De farizeeër met een rechte rug op de voorste rij? Of die tollenaar, diep gebogen op het achterste bankje? Onze sympathie gaat vast eerder uit naar de tollenaar. Farizeeërs, daar hebben we niet zoveel mee. Volgens de dikke van Dale is een farizeeër een schijnheilige. Bij het woord farizeeër denken we al snel aan: fanatiek, wettisch, bekrompen, benepen, de vijanden van Jezus.
Andere kijk op Farizeeërs
Toch is dat beeld wel wat eenzijdig. In Jezus dagen zijn farizeeërs mensen met passie voor geloofsopvoeding. Zij zetten zich in om de rijke traditie van Mozes en de profeten te bewaren en over te leveren. Zij willen niets liever dan voorkomen dat de mensen God zouden vergeten. Dat het volk geleidelijk aan van hem zouden weg groeien. Farizeeërs dat zijn schatbewaarders. Geroepen om de enorme rijkdom aan wijsheid en geloof te bewaren en door te geven. En in het licht van die kostbare en rijke traditie zijn ze niet enthousiast over nieuwigheidjes op geloofsgebied. Onderstrepen ze dat het volgen van leefregels je beschermen tegen afval. En zien ze een volstrekte sabbatsrust als een belangrijke wekelijkse weg tot God.
Jezus en de Farizeeërs
Jezus staat op een aantal punten heel dicht bij de farizeeërs. Hij heeft onder hen goede vrienden, zoals Nicodemus en Simon. En het is niet zo gek dat het juist de farizeeërs zijn die Jezus waarschuwen als Herodus hem wil doden.
Doorgeslagen
Aan de andere kant moet gezegd worden dat sommige farizeeërs waren doorgeslagen in hun goede bedoelingen. Zij gingen zo ver in hun ijver voor de traditie. En waren zo afgeknapt op de onverschilligheid van de gewone mensen, dat er iets verbetens en grimmigs in was geslopen. Ze hadden het eigenlijk vooral nog over Gods wet en zijn oordeel. En verloren Gods liefde en barmhartigheid uit het oog. Ze focusten zich zo sterk op vormen en uiterlijkheden dat ze vergaten dat God het hart aan ziet.
Voor in de tempel
Zo’n doorgeslagen farizeeër ontmoeten we in onze tekst. ‘God, ik dank U dat ik niet ben als de andere mensen die roofzuchtig of onrechtvaardig of overspelig zijn. En dat ik ook niet ben als die tollenaar. Ik vast tweemaal per week en draag een tiende van al mijn inkomsten af”.
Vol van zichzelf
Een echt gebed kun je dit niet noemen. Deze man richt zich eigenlijk niet echt op God. Er klinkt geen echte aanbidding, lof en dank in door. En ook zijn medemens is niet echt in beeld. Hooguit als vergelijkingsmateriaal. Nee, hij is eigenlijk vooral bezig met zichzelf. Wie hij is en wat hij te bieden heeft. Hij heeft een bepaalde naam en reputatie opgebouwd. Maar in hoeverre is hij echt de mens die mensen denken dat hij is? Hij wil zo graag een voorbeeld zijn voor anderen. Een gids, een wegwijzer, een leraar en schatbewaarder. Maar is hij niet de schat zelf uit het oog verloren? Hij is altijd druk in de weer voor de Heer, maar heeft hij nog wel tijd voor de Heer zelf?
Schaamte
En dan is daar die andere figuur, daar op het achterste bankje. We hebben al snel een zwak voor hem. Maar laten we van hem geen knuffel-tollenaar maken. Hij heeft terecht reden om zich te schamen. Als hij in de spiegel kijkt ziet hij niet bepaald de mens die hij altijd had willen worden. Hij is bepaald geen zegen geweest voor de gemeenschap. Heeft niet veel licht en warmte verspreid. Anderen niet erg gelukkig gemaakt. Geen levenslange vriendschappen onderhouden. Er waren wel veel conflicten, altijd spanning rond hem. Veel donkere bladzijden in zijn leven. Heel wat mensen bezeerd achter gelaten.
In de spiegel
Het verschil met de man daar voorin is, dat deze mens in de spiegel durft te kijken. Niet blij is met wat hij daar leest in zijn eigen gezicht en zijn eigen hart. Hij durft zijn blik niet naar de hemel te richten. Slaat zich op zijn borst en zegt: Heer, wees mijn zondaar genadig.
Van elkaar leren
Ik denk dat deze twee gestalten in de tempel best wat van elkaar zouden kunnen opsteken. De farizeeër zou naast de tollenaar kunnen gaan staan, in de spiegel kijken en zich zelf afvragen: Ben ik blij met de mens die ik daar zie. Ben ik de mens geworden die ik zou moeten en kunnen zijn? Hij zou eens een poosje op dat achterste bankje kunnen zitten. Uit het zicht, in de luwte, om even niet bezig te zijn met zijn rol in de gemeenschap, zijn naam en status. Maar een poosje naar binnen kijken. In het besef dat God het hart ziet.
In een traditie staan
En het zou geen kwaad kunnen als die tollenaar eens een poosje mee zou lopen met de farizeeër. Zou leren nadenken over het belang van geworteld zijn in een lange en rijke traditie. Waarin je wijsheid leert van hen die je voorgingen. Waarin je leert de voetstappen te drukken van je voorvaderen. Waarin je jezelf traint in bidden, vasten en geven. Om zo God en je medemens te dienen en te zegenen.
Pas op!
Wie zou jij kiezen: de farizeeër of de tollenaar? Iemand zegt: Ik ben in elk geval blij dat ik geen farizeeër ben? Al dat wettische, benauwde en krampachtige? Vreselijk! God dank dat ik zo niet hoef te leven. Wie dat zegt: feliciteert zichzelf net zo hard en lijkt zomaar ineens toch erg veel op een farizeeër.
Gods wereld van genade
Gelukkig maar dat de keuze niet aan ons is. Het is een gelijkenis over Gods koninkrijk waarin alles ondersteboven wordt gekeerd. Wie vooraan staat, belandt zomaar op het zondaarsbankje. En de allerlaatste krijgt zomaar een ereplaats. Het is Gods Rijk waar de braafste niet braaf genoeg voor is en de slechtste niet te slecht. Een wereld waar je niet binnen komt op basis van je nette leven. En waar je ook niet wordt buiten gesloten omdat je te slecht zou zijn. Het is de wonderlijke wereld van Gods genade.
Schilderij
Er is ooit een bijzonder schilderij gemaakt van deze gelijkenis. Bovenaan staat de farizeeër met voldane vroomheid. Mooi in de baard en met het bidgebaar dat routine verraadt. En onder in de hoek staat de tollenaar, een ontredderd mens. Als je goed kijkt, blijkt het dezelfde man te zijn in twee gestalten. Twee momentopnames van hetzelfde leven.
En wie goed kijkt, ziet hoe de schilder in die twee, die één zijn, zichzelf heeft geportretteerd.
Tussen hen in ligt de tempel die de tollenaar en farizeeër ontmaskerd en in de farizeeër de tollenaar. Het licht van dat Godshuis valt over beiden. Beiden weten, in datzelfde licht: Ik ben niet zo ver van die ander vandaan.
Psalm 131
Psalm 131 spreekt de farizeeër en de tollenaar in ons aan. De farizeeër in ons heeft genoeg aan die eerste woorden: HEER, niet trots is mijn hart, niet hoogmoedig mijn blik, ik zoek niet wat te groot is voor mij en te hoog gegrepen.En de tollenaar in ons hoeft niet de rest van ons leven zichzelf te verstoppen in een hoekje. Zichzelf altijd maar te beklagen en bij het minste of geringste, maar meteen begint te krijsen als een pasgeboren baby. En roepen om uitredding en genade. De psalm zegt tegen hem: Nee, ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht. Als een kind op de arm van zijn moeder, als een kind is mijn ziel in mij.
Groeien
Zoals een opgroeiend kind heeft geleerd er op te vertrouwen, weet dat moeder nooit ver weg is. Zo mag de tollenaar in ons opgroeien, in de kennis en genade van onze Heer. Zich steeds opnieuw en steeds meer verzekerd weten van Gods liefde en trouw. En zo met overtuiging door het leven gaan. Steeds steviger in je geloofsschoenen. Vertrouwend op Gods beloften. Gehoorzaam aan Gods geboden. Staande in de rijke traditie van bidden en vasten, van geven en delen. Van woord en Geest, van brood en beker.
Icarus
Dat advies aan Icarus was nog niet zo dom. Vlieg niet te hoog, dan verbrand je…Maar vlieg ook niet te laag, dan verdrink je…Wie te laag vliegt en vast blijft zitten in de gedachte dat je niet goed genoeg bent. Dat het met jou toch nooit echt wat zal worden. Die loopt de kans om op een andere manier evenveel met zichzelf bezig te zijn als een hoogmoedig mens.
C.S Lewis
C.S. Lewis reikt ons de sleutel aan om echte nederigheid te leren. Hij zei: Nederigheid is niet: minder van jezelf denken. Nederigheid is: minder aan jezelf denken. Nederig ben je als je jezelf vooral richt op wie God is. Nederigheid leer je door je oog steeds gericht te houden op Jezus. Nederig ben je als je durft te leven van Gods beloften. Nederig ben je als je durft te leven van genadebrood.