Een kring om het licht (Kerst 2015)

(Lukas 2: 1-20, onderaan deze tekst vind je een link naar het luisterlied ‘a Christmas Halleluja’ dat na deze preek werd afgespeeld)

Het is december 1944, Nederlands-Indië, Sumatra. In een jappenkamp in een sombere donkere barak zit een groep Nederlandse mannen al twee jaar opgesloten. Zij zijn er zeer slecht aan toe. Ze zijn compleet uitgeput en uitgemergeld. In die twee jaar zijn al heel wat mannen gestorven. De een aan een tropische ziekte, de ander van de honger of omdat er niets meer is overgebleven om voor te leven. Omdat het laatste sprankje hoop op bevrijding inmiddels helemaal is uitgedoofd.

Zij die nog wel hebben overleefd worden gek van de honger. Ze zijn zwaar ondervoed en kunnen de hele dag maar aan één ding denken: eten, eten, eten… Soms heeft een van hen mazzel en vangt hij een slang of een rat. Jan, één van deze mannen, heeft nog iets eetbaars in zijn bezit. Een kaars, een heel gewone kaars. Natuurlijk niet bedoeld om op te eten, maar de kaars is wel gemaakt van vet. En soms als de honger hem teveel wordt,dan begint Jan aan die kaars te kluiven. Opeten doet hij hem nog niet. Het is zijn allerlaatste redmiddel. Als hij echt krankzinnig wordt van de honger.Ja dan zal hij de kaars opeten.

Henk heeft al die tijd de dagen en weken bijgehouden door iedere dag een klein streepje in een balk te kerven. En op een dag zegt Henk: jongens, vanavond is het kerstavond. Iedereen is een poos stil. Jan mompelt half hoorbaar. Met kerst branden de kaarsen… De meesten hebben dat niet eens gehoord. Maar die avond haalt Jan zijn kaars tevoorschijn. Hij eet hem niet op, maar loopt er mee naar buiten, ontsteekt de kaars aan een klein smeulend vuurtje. En zet de brandende kaars op een plank midden in de donkere barak.

En het duurt niet lang of de ene schaduw na de andere schuift dichterbij. Halfnaakte magere kerels van wie je de ribben kunt tellen. Met holle kaken en brandende hongerogen. Samen vormen ze een kring om het licht. Het licht van een half afgekloven brandende kaars. Onder hen bevinden zich ook een dominee en een pastoor. En terwijl ze in de vlam staren zegt de dominee: Het is kerst…. het licht schijnt in de duisternis. En de pastoor vult aan: En de duisternis heeft het niet overwonnen..

En al deze mannen voelen op dat moment heel diep de kracht, de troost, de waarheid van deze woorden. Het licht schijnt in de duisternis….. En de duisternis heeft het niet overwonnen…. Even is het alsof deze kaars veel groter is.. veel meer licht geeft, veel meer warmte… Even voelen deze mannen zich vrij en opgeheven. Even denkt niemand aan de honger. Deze ene kaarsvlam en deze paar woorden.Ze hebben deze mannen op een wonderlijke manier gevoed. Bemoedigd en sterker gemaakt. Het vlammetje van deze kaars vertelt hen dat het de moeite waard is om verder te leven. Dat er voor ieder van ergens een thuis is waar op hen wordt gewacht.

Sommigen van deze mannen zijn niet lang daarna in vrede gestorven en thuis gekomen bij God. Anderen zijn later vrij gekomen en thuis gekomen in Nederland. En ieder jaar als in december de kerstboom werd opgetuigd en de kaarsjes werden aangestoken, dachten zij terug aan die ene kerstavond van 1944. En dan vonden ze de kaarsjes in hun eigen kerstboom zo klein. Want in die donkere barak daar in het jappenkamp op Sumatra, daar hadden ze immers een veel groter licht gezien.

Dit schilderij heet ‘de aanbidding van de herders’.Het is geschilderd Rembrandt van Rhijn in de latere jaren van zijn leven. In zijn jonge jaren zou Rembrandt zo’n kerstscene heel anders hebben getekend. Rembrandt was toen beroemd, succesvol en zelfbewust. Hij werkte als een bezetene, verdiende geld als water en leefde in luxe en rijkdom. En die levenshouding zie je terug op zijn schilderijen uit die periode. Krachtige weelderige lichamen, opzichtige juwelen, exotische voorwerpen. Hij laat dan vaak het licht invallen vanuit zijn perspectief als schilder alsof hij zeggen wil: ik belicht de zaak. Ik ben het die de werkelijkheid laat zien.Ik beheers het, ik bepaal het, ik weet hoe het zit..

In de loop van zijn leven met het ouder worden is Rembrandt heel anders gaan schilderen. Omdat hij een heel ander mens is geworden. Hij is gevormd door de harde leerschool van het leven. Hij verliest drie kinderen en zijn vrouw Saskia. Hij verliest ook heel veel geld en daarmee ook veel vrienden. Uiteindelijk komt hij terecht in een simpel huurhuisje in een volkswijk tussen het gewone klootjesvolk. En daar gaat hij echt anders schilderen. De mensen die hij schildert zijn eenvoudiger en kwetsbaarder.De lichteffecten zachter en voorzichtiger. Er zit meer warmte in, meer nabijheid, meer troost. Dat zie je terug in dit schilderij ‘de aanbidding van de herders’ dat in die latere jaren is gemaakt.

Zo op het oog is het een schamel gebeuren. Niet veel meer dan wat gestommel en geschuifel, wat geritsel en gefluister van enkele arme drommels. In een overwegend donkere en koude ruimte. De herders ogen oud, onhandig, onzeker. De herder die we op de rug kijken spreidt zijn armen uit in aanbidding. Je hoort zijn oude botten bijna kraken. De man links staat te kleumen van de kou. Zijn lantaarn schijnt maar geeft weinig licht. Nee, het licht komt ergens anders vandaan. Niet bij de herders, niet bij de mensen. Het is ook niet meer niet Rembrandt de schilder die hier zelf licht op de zaak werpt. Mensen doen hier een stapje terug. Het licht gloeit op vanuit de diepte. Het komt van onderaf. Van het kind in de kribbe in wie God op een wonderlijke wijze zelf aanwezig is.

Van het kindje zelf nemen we niet zoveel waar. Maar we zien Hem wel oplichten op de gezichten van de mensen om Hem heen. Rembrandt richt onze aandacht van het licht zelf naar de mensen die erdoor worden verlicht. Op hun gezichten vind je een wonderlijke zachte gloed van eerbied en stille verwondering.Van aanbidding en hartelijke toewijding.Van blijdschap en dankbare lofprijzing.

Deze plaat past wel bij de manier waarop Lukas ons het kerstverhaal vertelt. Als je het kerstverhaal met enige aandacht bekijkt is het opvallend waar Lukas het niet over heeft. Hij laat ons niet weten hoe dat stralende licht van de Heer dat de herders om scheen er nu precies heeft uitgezien. Hij vertelt ons ook niet hoeveel engelen er waren hoe ze er uitzagen. En wat ze deden terwijl ze zongen. Lukas vertelt ook niet hoe het kindje in de kribbe er precies uit zag. Welke uitdrukking het op zijn gezicht had.

Het gaat Lukas om iets anders. Hij richt onze aandacht vooral op de reacties van de mensen er om heen. Hij ziet mensen die zich verwonderen. Hij ziet Maria die alles bewaart in haar hart en er over blijft nadenken. En dan zijn er ook de herders. Zij krijgen van Lukas de meeste aandacht. Als ze bekomen zijn van al dat licht, de engelen en de grote woorden komen ze in beweging, gaan ze op zoek. En vinden ze het kind. Ze vertellen ze wat ze over het kind hebben gehoord en loven en prijzen God om wat ze gehoord en gezien hebben.

Lukas waagt zich er niet aan om de heerlijkheid van de Heer, de glorie van God te vatten, vast te leggen, te beschrijven, weer te geven.Alsof hij ons wil zeggen: wat je er van waarneemt, wat je kunt opvangen is de weerspiegeling er van, de reflectie, het schijnsel op de gezichten en in de harten en levens van mensen die zich in de kring van licht bevinden.

Rembrandt en Lukas zien Christus vooral weerspiegeld in mensen die Hem hebben gezocht en gevonden. Zich voor hem hebben geopend.Zich aan hem hebben toevertrouwd.In Hem een teken zien van hoop. Het licht van de wereld dat ons de weg wijst naar huis. En door onze aandacht te vestigen op de mensen in deze lichtkring worden wij uitgenodigd om ook ons plekje in te nemen in die kring om dat licht.Voor de allereerste keer of weer opnieuw. Net als deze herders, net als de mannen in die barak.

Als ik deze plaat van Rembrandt bekijk gaan mijn ogen steeds maar weer naar die ene herder die we op de rug kijken. Er is iets in zijn lichaamstaal dat me raakt. Dat vooroverbuigen, die gespreide armen, die focus, die intensiteit…. Alsof hij het kind in de kribbe wil omarmen, omhelzen, ontvangen.Zichzelf aan dat kind helemaal wil weggeven. Het met hart en ziel wil leren kennen en liefhebben en dienen.

Hij is hier geen toeschouwer maar voluit deelnemer. Kijk, die herders hadden ook anders kunnen reageren. Toen de engelen weer weg waren en alles weer donker was.Hadden ze ook kunnen reageren zoals wij dat vaak doen in onze leunstoel bij de koffie na de dienst. Zo van: tjonge, wat kunnen die engelen zingen he? Prachtig! Het was mooi. Het was fijn. Goed verhaal had die engel trouwens. Mooi gezegd allemaal… Of met zo’n dooddoener als: Tja, er is toch meer tussen hemel en aarde dat zie je maar weer…..

Nee, deze herders, ze zijn in beweging gekomen. Ze zijn op zoek gegaan en hebben ook gevonden. Hebt u gezien dat Rembrandt op zijn schilderij naast deze herder nadrukkelijk een plekje heeft vrij gelaten? Dat is bedoeld voor u, voor jou, voor mij. Laten wij daar knielen en onszelf toewijden en toevertrouwen.Aan dit kind in de kribbe. Onze Heer, onze Heiland. En leven in Zijn licht.

Het licht van Christus zal zich dan ook weerspiegelen op onze gezichten,in onze harten, in onze levens. Zodat anderen op ons gezicht en in onze stem in onze levenshouding, in wie wij zijn iets terugvinden van het licht van Christus. Midden in het heel gewone leven van iedere dag. En soms juist op de donkerste momenten.

Hoe het met deze herders verder is gegaan? Dat wordt aan onze verbeelding overgelaten. Ik heb drie varianten, u mag zelf kiezen. De eerste komt van een Duitse dichter en gaat zo: Het lampje flakkerde uit, het kind ging slapen als een roos. Wij moesten weer door ijs en wind, alleen en machteloos….

Er is ook een vrolijkere versie. Regels uit het bekende gedicht van herder Jan. Hij danste terug en zong: Wat een feest! Ik ben bij Jezus te gast geweest! Ik haal mijn vrienden allemaal, wij vieren Christus’ geboortemaal.

Zelf vind ik deze wel mooi. De herders keerden terug naar hun schapen. Die avond rond het kampvuur pakte een van hen zijn gitaar en zei: mannen, ik heb een liedje gemaakt. Een oud en bekend wijsje met een heel nieuwe tekst, moet je horen…


Presentatie: