Terug van weggeweest

Het moet Abram toch wel fors tegen zijn gevallen. Hij is dan wel op weg gegaan gehoorzaam aan de stem die hem had geroepen maar dat wil nog niet zeggen dat vanaf dat moment alles van een leien dakje gaat met Abram. En dat wordt al meteen duidelijk als hij daadwerkelijk in Kanaän aankomt.

Het eerste tentenkamp
Hij trekt met zijn karavaan de Hermon door over een stuk Golan tot bij de bronnen van de Jordaan. Vanaf daar volgt hij de stroom van de Jordaan langs het meer van Galilea naar het zuiden, en dan de bergen weer in, tot hij zijn eerste kamp opslaat. Vanuit zijn tentenkamp overziet Abram het hele land van de Hermon tot de Negev woestijn van de Middellandse Zee tot aan de Jordaanvallei. En dan klinkt daar opnieuw de stem: Dit land zal ik aan jouw nakomelingen geven….

This land is my land, this land is your land. Woorden die Abram rust zullen hebben gegeven. Hij zal er nieuwe moed uit hebben geput, en Abram bouwt daar op die plaats een altaar en vernieuwt zo zijn verbondenheid met God. Een uiting van zijn vertrouwen: deze plaats, dit land behoort aan God. Tot zo ver niks mis zou je zeggen….

Kanaänieten
Maar, wie goed leest heeft de subtiele opmerking opgepikt waar je zomaar over heen zou kunnen lezen: ‘In die tijd werd het land bewoond door de Kanaänieten.’ Ja daar kan Abram niet langs kijken. Vlakbij zijn tentenkamp ligt daar de grote stad Sichem, een bolwerk van Kanaänitische cultuur. En vlak naast het eenvoudige altaar dat Abram bouwde staat een reusachtige boom: de eik van More een eeuwenoude heilige eik waar mensen naar toe kwamen om de goden te raadplegen. Uit ritselende bladeren en buigende takken probeerde men de leiding en het onderwijs van de goden af te lezen.

Intimidatie
Deze grote oude stad, zo’n eeuwenoude diepgewortelde eik, het zal op Abram een intimiderend effect hebben gehad. Die stad, die boom ze werpen een schaduw over Abrams vertrouwen. Er staat hier dan wel een altaar voor de Heer, maar zelfs dat kleine stukje grond is niet van hem. Het behoort aan de Kanaänieten. Hier heersen andere goden, hier gelden andere gebruiken. Misschien is deze vreemdeling met zijn vreemde altaar er weggekeken. Erg welkom voelt Abram zich er in elk geval niet. Hij trekt verder met in zijn hart de vraag: Waar is er hier een plekje voor mij en mijn familie? En zoals het in onze tijd gaat, zo zal dat ook toen zijn gegaan. Hij zal niet vaak met open armen zijn ontvangen, wie zit er te wachten op een karavaan vol asielzoekers

Nergens thuis
Nergens vindt Abram een plaats waar hij kan blijven, steeds besluit hij weer op te breken en verder te trekken. Zo wordt hij subtiel maar o zo duidelijk verdreven van de vruchtbare gebieden en belandt hij in het droge woestijnachtige zuiden: de Negev, een onherbergzaam gebied met weinig perspectief op een leefbaar bestaan. Daar sta je dan, met je karavaan aan familie, je personeel, je veestapel. Veel ogen kijken Abram vragend aan: Waar gaan we heen Abram? Waar is dat land waar jij het steeds over hebt? Waar blijft die zegen, die shalom van jou? Wanneer klinkt die stem weer eens een keer?

Onder druk
De spanning in Abram’s tentenkamp is te snijden, de sfeer in de regio wordt steeds grimmiger, om zich heen ziet Abram mensen hun biezen pakken en met alles wat zij hebben naar het zuiden trekken in de richting van Egypte. Daar, zo luiden de berichten, daar is eten genoeg. Daar ben je een stuk minder afhankelijk, daar is immers de rivier de Nijl die een goed bestaan garandeert, kom op Abram, roepen zijn collega’s, ga je mee? Je hebt toch niets te verliezen?

Begrijpelijk
Ach, weet je, ergens snap je het wel, je bent als leider van zo’n karavaan tenslotte ook verantwoordelijk voor al die mensen die met je mee zijn getrokken. Geloven is best, maar je kunt er niet van eten. Bidden is prima, maar wie betaalt er straks de rekening? Afhankelijk zijn van God dat zal best, maar we hebben ook zelf verstand gekregen om plannen te maken en te kiezen wat ons het beste lijkt. Toch?

Afgang
En Abram trok naar Egypte. Letterlijk staat er: en Abram daalde af naar Egypte. Dat woord afdalen is veelzeggend, in Bijbeltaal klinkt er iets onheilspellend in door. Afdalen, dat is vaak een route die je weg voert bij de Heer vandaan. Ja, daar in de Negev, onder die grote druk, daar vergeet Abram om te doen wat David later wel zou doen. Als David eens drie jaar lang te kampen krijgt met hongersnood, lezen we: en David wendde zich tot de Heer. Abram had het ook kunnen bespreken met de Eeuwige… Wijs me ook nu de weg Heer, midden in deze woestijn, in deze hongersnood, in deze ellende. Heer, als ik naar Egypte trek, gaat u dan met ons mee? Misschien had de Heer dan gezegd, wat hij later tegen Jakob had gezegd: Ik ben God, wees niet bang om verder te reizen naar Egypte, Ikzelf zal met je meereizen naar Egypte en ik zal je daar ook weer vandaan brengen…..

Maar we lezen niets van dat alles, de honger heeft Abram in verwarring gebracht, zodat we alleen nog maar heel kaal en koud lezen: en Abram trok naar Egypte, Abram daalde af naar Egypte en daarmee begeeft hij zich op een hellend vlak, weg van de stem, weg van de belofte, Abram kiest zijn eigen spoor en reist op eigen kracht. Het vertrouwen in Gods nabijheid ebt weg, de woorden die hem al die tijd hebben gedragen ze lijken verdampt, verschroeid in de hitte van de Negev. Het lijkt allemaal zover weg, is het geen verbeelding geweest?

Ondoordacht
Echt goed overwogen lijkt het niet, want pas als Abram in Egypte is aangekomen en de grens al is overgestoken, lijkt hij zich de gevolgen pas de realiseren. Hij begint de risico’s die hij en zijn familie loopt pas goed te overwegen en hij bedenkt een strategie.

Duizend bochten
En van de vader van alle gelovigen blijft niet veel meer over dan een armzalige asielzoeker, die zich zo ontzettend onzeker en kwetsbaar voelt, dat hij zich in duizend bochten wringt en alle principes over boord zet om zijn eigen hachje te redden.

Held op sokken Abram faalt jammerlijk voor deze karaktertest. Toen hij nog op zijn plek was en in zijn kracht stond was hij een man van lef, van visie en van vertrouwen. Maar nu hij voor zichzelf is begonnen laat hij zich volledig leiden door angst, zelfbehoud en pure hebzucht. Abram blijkt niet veel meer te zijn dan een held op sokken. In beter tijden durfde hij het weliswaar aan om het onzekere te verkiezen boven het zekere, maar nu klampt hij zich vast aan het zekere, boven het onzekere.

Onthutsend
Het is onthutsend om te zien wie Abram in zichzelf is. Zijn vrouw die al die tijd met hem is meegereisd staat hij als zijn zus zomaar af aan de Farao. Haar goede naam gooit hij volledig te grabbel en in ruil daarvoor aanvaardt hij zonder blikken of blozen het ene na het andere relatiegeschenk van het koninklijke hof. Financieel en materieel maakt Abram het dus uitstekend. En hoe het met Sarai gaat, maakt iemand zich daar eigenlijk wel druk over?

God ziet Sarai
Ja, toch, één iemand bekommert zich wel om Sarai. Want terwijl Abram bezig is met kadootjes uitpakken, is het God in de hemel die zich het lot aantrekt van Sarai. Hij treft het hof van Farao met zware plagen en daar realiseert men zich dat die bak ellende allemaal begon nadat Sarai aan de vrouwen van de Farao was toegevoegd. Farao roept Abram ter verantwoording en de waarheid komt aan het licht

Geen woord
Maar al die tijd lezen we van Abram eigenlijk geen woord. Het enige wat hij kan doen is zijn hoofd diep buigen met het schaamrood op de kaken. En tussen Abram en God blijft het al die tijd stil. Bijzonder eigenlijk dat God Abram niet de les leest, hem niet de mantel uitveegt. Een gevallen man hoeft niet meer geslagen te worden.

Op koers
Even later trekt er opnieuw een karavaan door de Negev woestijn, een karavaan op zijn retour. Een karavaan die nu ook weer op koers ligt, want opnieuw reist men in de richting van Kanaän. Dat groepje mensen daar onderweg door de woestijn ze zijn een toonbeeld van de trouw van God. Abram en Sarai worden ondanks hun falen niet afgeschreven. Ondanks hun ontrouw aan elkaar, aan God en aan zichzelf blijft God trouw aan zijn belofte. Hij trekt zijn handen niet af van deze twee, Hij schrijft hen niet af en ruilt hen niet in. Hij laat niet varen wat zijn hand begon.

Anders in hun vel
Daar gaan ze weer, Abram en Sarai, het zijn dezelfde mensen, maar ze zitten nu toch net wat anders in hun vel en op hun zadel.

Sarai
Neem nu Saraï. Ze is door God zelf uit Egypte uitgeleid en opnieuw en nadrukkelijk op weg gezet naar het land van Gods belofte. Zij maakt nadrukkelijker dan ooit tevoren deel uit van het plan van God. Nu is ze niet langer door Abram gekozen, maar heeft de Heer zelf haar uit Egypte uitgeleid en haar als uit het niets aan Abram terug gegeven. En het is ook een andere Abram. Hij heeft aan den lijve ervaren hoe dicht het beloofde land bij Egypte ligt. Voor dat je er erg in hebt zit je zomaar in het land van de angst. Voor je het in de gaten hebt daal je af tot een bedenkelijk en pover niveau.

Zelfkennis
Abram is vooral ook zichzelf tegen gekomen. Het is hem pijnlijk duidelijk geworden wie hij in zichzelf is en waar hij van nature toe in staat is. Er schuilt in Abram een grenzeloze egoïst. Of moeten we zeggen: een kleine bange man, een kwetsbaar mensenkind die onder bepaalde omstandigheden letterlijk tot alles in staat is.

Terug van weggeweest
Meer dan tevoren weet Abram waar hij het zoeken moet. Sterker dan ooit realiseert hij zich waar hij van leven moet. Als hij weer is terug gekeerd in Kanaän zijn de eerste plaatsen die bij bezoekt de altaren die hij er vroeger had gebouwd, in het Noorden en in het midden van het land. Hij gaat er naar toe om te bidden. Hij neemt de draad weer op en meldt zich weer bij zijn God. Hier ben ik weer Heer, terug van weg geweest. Ik dank u dat wij hier weer mogen staan. Zijn hand zoekt de hand van de vrouw die naast hem staat. Sarai, onze hulp is in de naam van de Heer die de hemel en de aarde gemaakt heeft.

Wie is toch deze?
Abram weet nog niet zo goed wie die God precies is? Daarvoor kent hij hem nog te kort. Maar iets in hem begint te vermoeden dat achter de stem het hart klopt van een heel bijzonder iemand. Iemand die trouw blijft, ook als hij ontrouw is. Iemand die gehoorzaamheid wil zegenen maar niet afhankelijk is van die gehoorzaamheid. Iemand die juist als wij het laten afweten eens te meer zijn liefde en zorg laat blijken en zo voor ons open legt wat genade is.

Uit op vriendschap
Terwijl Abram en Sarai daar zo staan, terug van weggeweest, terug bij het altaar, terug bij het hart van God, zal er een glimlach zijn verschenen op het gezicht van God. Want deze God, hij houdt van deze twee mensen en hij wil ze helemaal voor zichzelf hebben. Hij heeft het er niet voorover dat ze zomaar raak zouden leven, wat aan zouden rommelen en scharrelen. Deze God hij zoekt een nauwe en hechte band met deze mensen. Deze God hij stuurt aan op niks minder dan echte vriendschap.

Herman Boon schreef er een mooi liedje over:

Wat voor een liefde is dit toch,
ik doe zoveel fout en even goed nog
is Hij zo blij en positief,
Hij wacht op mij en heeft me lief.

Wat voor een liefde is dit toch,
die altijd roept ‘he’ kom je nog,
Ik kan je moeite Ik kan je pijn,
maar Ik, Ik zal je trooster zijn.

Wat voor een liefde is dit toch,
hoe moeilijk het ook is, even goed nog
van geen opgeven weet,
altijd doorgaat en mij nooit vergeet.

Wat voor een liefde is dit toch,
alles verknald en even goed nog zegt,
‘he’ blijf nou niet staan,
ook al is alles fout gegaan,

wat voor een liefde is dit toch,
ik heb niks te bieden en even goed nog
blijft Hij roepen, Ik kan niet zonder jou,
weet je wel hoeveel Ik van je hou,

wat voor een liefde is dit toch,
hoe moeilijk het ook is, en even goed nog
van geen opgeven weet,
altijd doorgaat en mij nooit vergeet.


Presentatie: